NL: aanliggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangelegen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik lig aan jij ligt aan hij ligt aan wij liggen aan jullie liggen aan zij liggen aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlig dat jij aanligt dat hij aanligt dat wij aanliggen dat jullie aanliggen dat zij aanliggen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangelegen jij hebt aangelegen hij heeft aangelegen wij hebben aangelegen jullie hebben aangelegen zij hebben aangelegen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lag aan jij lag aan hij lag aan wij lagen aan jullie lagen aan zij lagen aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlag dat jij aanlag dat hij aanlag dat wij aanlagen dat jullie aanlagen dat zij aanlagen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangelegen jij had aangelegen hij had aangelegen wij hadden aangelegen jullie hadden aangelegen zij hadden aangelegen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanliggen jij zult aanliggen hij zal aanliggen wij zullen aanliggen jullie zullen aanliggen zij zullen aanliggen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangelegen hebben jij zult aangelegen hebben hij zal aangelegen hebben wij zullen aangelegen hebben jullie zullen aangelegen hebben zij zullen aangelegen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanliggen jij zou aanliggen hij zou aanliggen wij zouden aanliggen jullie zouden aanliggen zij zouden aanliggen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangelegen hebben jij zou aangelegen hebben hij zou aangelegen hebben wij zouden aangelegen hebben jullie zouden aangelegen hebben zij zouden aangelegen hebben
|
Gebiedende wijs |
lig aan
|
Aanvoegende wijs |
aanligge |