Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aanleren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangeleerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik leer aan
jij leert aan
hij leert aan
wij leren aan
jullie leren aan
zij leren aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanleer
dat jij aanleert
dat hij aanleert
dat wij aanleren
dat jullie aanleren
dat zij aanleren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangeleerd
jij hebt aangeleerd
hij heeft aangeleerd
wij hebben aangeleerd
jullie hebben aangeleerd
zij hebben aangeleerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik leerde aan
jij leerde aan
hij leerde aan
wij leerden aan
jullie leerden aan
zij leerden aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanleerde
dat jij aanleerde
dat hij aanleerde
dat wij aanleerden
dat jullie aanleerden
dat zij aanleerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangeleerd
jij had aangeleerd
hij had aangeleerd
wij hadden aangeleerd
jullie hadden aangeleerd
zij hadden aangeleerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aanleren
jij zult aanleren
hij zal aanleren
wij zullen aanleren
jullie zullen aanleren
zij zullen aanleren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangeleerd hebben
jij zult aangeleerd hebben
hij zal aangeleerd hebben
wij zullen aangeleerd hebben
jullie zullen aangeleerd hebben
zij zullen aangeleerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aanleren
jij zou aanleren
hij zou aanleren
wij zouden aanleren
jullie zouden aanleren
zij zouden aanleren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangeleerd hebben
jij zou aangeleerd hebben
hij zou aangeleerd hebben
wij zouden aangeleerd hebben
jullie zouden aangeleerd hebben
zij zouden aangeleerd hebben

Gebiedende wijs
leer aan

Aanvoegende wijs
aanlere

Voorbeelden

  1. zullen je dat aanleren.
    Will straighten you out.
  2. Dat kan je niet aanleren.
    You can 't teach that.
  3. Je kunt het niet aanleren.
    It can 't be taught.
  4. Ze zullen het snel aanleren.
    They 'll soon catch on.
  5. Iedereen moet het nu aanleren.
    Everyone must learn it now.
  6. Wat moet ik hem aanleren?
    What should I train him to do?
  7. Nou, als je me kan aanleren.
    Well, if you can teach me.
  8. Sommige dingen kun je niet aanleren.
    Some things can 't be taught.
  9. Kunnen we een paar bewegingen aanleren.
    I 'll show you how to scrap.
  10. Hier zullen ze je capaciteiten aanleren.
    here they will learn your capacities.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden