NL: aanlachen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
aangelachen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik lach aan
jij lacht aan
hij lacht aan
wij lachen aan
jullie lachen aan
zij lachen aan
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlach
dat jij aanlacht
dat hij aanlacht
dat wij aanlachen
dat jullie aanlachen
dat zij aanlachen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangelachen
jij hebt aangelachen
hij heeft aangelachen
wij hebben aangelachen
jullie hebben aangelachen
zij hebben aangelachen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lachte aan
jij lachte aan
hij lachte aan
wij lachten aan
jullie lachten aan
zij lachten aan
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanlachte
dat jij aanlachte
dat hij aanlachte
dat wij aanlachten
dat jullie aanlachten
dat zij aanlachten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangelachen
jij had aangelachen
hij had aangelachen
wij hadden aangelachen
jullie hadden aangelachen
zij hadden aangelachen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanlachen
jij zult aanlachen
hij zal aanlachen
wij zullen aanlachen
jullie zullen aanlachen
zij zullen aanlachen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangelachen hebben
jij zult aangelachen hebben
hij zal aangelachen hebben
wij zullen aangelachen hebben
jullie zullen aangelachen hebben
zij zullen aangelachen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanlachen
jij zou aanlachen
hij zou aanlachen
wij zouden aanlachen
jullie zouden aanlachen
zij zouden aanlachen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangelachen hebben
jij zou aangelachen hebben
hij zou aangelachen hebben
wij zouden aangelachen hebben
jullie zouden aangelachen hebben
zij zouden aangelachen hebben
|
| Gebiedende wijs |
lach aan
|
| Aanvoegende wijs |
| aanlache |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden