Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aankunnen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangekund

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kan aan
jij kunt aan
hij kan aan
wij kunnen aan
jullie kunnen aan
zij kunnen aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aankan
dat jij aankunt
dat hij aankan
dat wij aankunnen
dat jullie aankunnen
dat zij aankunnen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangekund
jij hebt aangekund
hij heeft aangekund
wij hebben aangekund
jullie hebben aangekund
zij hebben aangekund

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kon aan
jij kon aan
hij kon aan
wij konden aan
jullie konden aan
zij konden aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aankon
dat jij aankon
dat hij aankon
dat wij aankonden
dat jullie aankonden
dat zij aankonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangekund
jij had aangekund
hij had aangekund
wij hadden aangekund
jullie hadden aangekund
zij hadden aangekund

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aankunnen
jij zult aankunnen
hij zal aankunnen
wij zullen aankunnen
jullie zullen aankunnen
zij zullen aankunnen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangekund hebben
jij zult aangekund hebben
hij zal aangekund hebben
wij zullen aangekund hebben
jullie zullen aangekund hebben
zij zullen aangekund hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aankunnen
jij zou aankunnen
hij zou aankunnen
wij zouden aankunnen
jullie zouden aankunnen
zij zouden aankunnen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangekund hebben
jij zou aangekund hebben
hij zou aangekund hebben
wij zouden aangekund hebben
jullie zouden aangekund hebben
zij zouden aangekund hebben

Gebiedende wijs
kan aan

Aanvoegende wijs
aankunne

Voorbeelden

  1. Ik kan aan het plafond.
    I can touch the ceiling.
  2. Niemand kan aan hem tippen.
    No one will ever compare to him.
  3. Ik kan aan geld komen.
    I can get you money.
  4. Ik kan aan alles komen.
    I can score anything.
  5. Teyla kan aan boord zijn.
    Teyla may be on board!
  6. Men kan aan alles wennen.
    One can get used to anything.
  7. Ik kan aan jou denken.
    I could think about you.
  8. Iedereen kan aan geld geraken.
    Anybody can get money.
  9. aankunnen
    cope
  10. Ik kan aan niks leukers denken.
    I can 't think of anything better.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden