Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aankaarten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangekaart

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kaart aan
jij kaart aan
hij kaart aan
wij kaarten aan
jullie kaarten aan
zij kaarten aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aankaart
dat jij aankaart
dat hij aankaart
dat wij aankaarten
dat jullie aankaarten
dat zij aankaarten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb aangekaart
jij hebt aangekaart
hij heeft aangekaart
wij hebben aangekaart
jullie hebben aangekaart
zij hebben aangekaart

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kaartte aan
jij kaartte aan
hij kaartte aan
wij kaartten aan
jullie kaartten aan
zij kaartten aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aankaartte
dat jij aankaartte
dat hij aankaartte
dat wij aankaartten
dat jullie aankaartten
dat zij aankaartten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had aangekaart
jij had aangekaart
hij had aangekaart
wij hadden aangekaart
jullie hadden aangekaart
zij hadden aangekaart

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aankaarten
jij zult aankaarten
hij zal aankaarten
wij zullen aankaarten
jullie zullen aankaarten
zij zullen aankaarten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangekaart hebben
jij zult aangekaart hebben
hij zal aangekaart hebben
wij zullen aangekaart hebben
jullie zullen aangekaart hebben
zij zullen aangekaart hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aankaarten
jij zou aankaarten
hij zou aankaarten
wij zouden aankaarten
jullie zouden aankaarten
zij zouden aankaarten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangekaart hebben
jij zou aangekaart hebben
hij zou aangekaart hebben
wij zouden aangekaart hebben
jullie zouden aangekaart hebben
zij zouden aangekaart hebben

Gebiedende wijs
kaart aan

Aanvoegende wijs
aankaarte

Voorbeelden

  1. We hebben hier een kaart aan de muur.
    Right here! We 've got a map on the wall!
  2. Dus hing hij een kaart aan mijn kamermuur.
    And so he put a map on my wall.
  3. Ik wil Scotus deze kaart aan u laten uitleggen.
    I want Scotus to explain this map to you.
  4. Ik had mijn kaart aan de juiste rekruut verbonden.
    You just said I matched my card to the correct recruit.
  5. Ik heb een kopie van de kaart aan Jason gegeven.
    I gave a copy of the map to Jason as well.
  6. Ik geloof dat u deze kaart aan de dode vrouw stuurde.
    I believe you sent this card to the dead woman.
  7. Dan beveel ik u deze kaart aan van de sterren hun huizen.
    Then I recommend this map of the stars' home.
  8. Ja, maar hij of zij is hier mijn kaart aan het gebruiken voor goede doelen.
    yeah, but he or she has been using my card to make charitable donations.
  9. Ze zijn overnieuw begonnen, en ze zijn een weg naar binnen in kaart aan het brengen.
    Now they 're starting over, and they 're mapping us a way inside.
  10. Wanneer gaat de president dit aankaarten?
    When 's the President gonna address this?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden