NL: aangrijpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
aangegrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik grijp aan jij grijpt aan hij grijpt aan wij grijpen aan jullie grijpen aan zij grijpen aan
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangrijp dat jij aangrijpt dat hij aangrijpt dat wij aangrijpen dat jullie aangrijpen dat zij aangrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangegrepen jij hebt aangegrepen hij heeft aangegrepen wij hebben aangegrepen jullie hebben aangegrepen zij hebben aangegrepen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik greep aan jij greep aan hij greep aan wij grepen aan jullie grepen aan zij grepen aan
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangreep dat jij aangreep dat hij aangreep dat wij aangrepen dat jullie aangrepen dat zij aangrepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangegrepen jij had aangegrepen hij had aangegrepen wij hadden aangegrepen jullie hadden aangegrepen zij hadden aangegrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aangrijpen jij zult aangrijpen hij zal aangrijpen wij zullen aangrijpen jullie zullen aangrijpen zij zullen aangrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangegrepen hebben jij zult aangegrepen hebben hij zal aangegrepen hebben wij zullen aangegrepen hebben jullie zullen aangegrepen hebben zij zullen aangegrepen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aangrijpen jij zou aangrijpen hij zou aangrijpen wij zouden aangrijpen jullie zouden aangrijpen zij zouden aangrijpen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangegrepen hebben jij zou aangegrepen hebben hij zou aangegrepen hebben wij zouden aangegrepen hebben jullie zouden aangegrepen hebben zij zouden aangegrepen hebben
|
| Gebiedende wijs |
grijp aan
|
| Aanvoegende wijs |
| aangrijpe |