NL: aangrijnzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangegrijnsd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik grijns aan jij grijnst aan hij grijnst aan wij grijnzen aan jullie grijnzen aan zij grijnzen aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangrijns dat jij aangrijnst dat hij aangrijnst dat wij aangrijnzen dat jullie aangrijnzen dat zij aangrijnzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangegrijnsd jij hebt aangegrijnsd hij heeft aangegrijnsd wij hebben aangegrijnsd jullie hebben aangegrijnsd zij hebben aangegrijnsd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik grijnsde aan jij grijnsde aan hij grijnsde aan wij grijnsden aan jullie grijnsden aan zij grijnsden aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangrijnsde dat jij aangrijnsde dat hij aangrijnsde dat wij aangrijnsden dat jullie aangrijnsden dat zij aangrijnsden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangegrijnsd jij had aangegrijnsd hij had aangegrijnsd wij hadden aangegrijnsd jullie hadden aangegrijnsd zij hadden aangegrijnsd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aangrijnzen jij zult aangrijnzen hij zal aangrijnzen wij zullen aangrijnzen jullie zullen aangrijnzen zij zullen aangrijnzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangegrijnsd hebben jij zult aangegrijnsd hebben hij zal aangegrijnsd hebben wij zullen aangegrijnsd hebben jullie zullen aangegrijnsd hebben zij zullen aangegrijnsd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aangrijnzen jij zou aangrijnzen hij zou aangrijnzen wij zouden aangrijnzen jullie zouden aangrijnzen zij zouden aangrijnzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangegrijnsd hebben jij zou aangegrijnsd hebben hij zou aangegrijnsd hebben wij zouden aangegrijnsd hebben jullie zouden aangegrijnsd hebben zij zouden aangegrijnsd hebben
|
Gebiedende wijs |
grijns aan
|
Aanvoegende wijs |
aangrijnze |