NL: aangapen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangegaapt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik gaap aan jij gaapt aan hij gaapt aan wij gapen aan jullie gapen aan zij gapen aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangaap dat jij aangaapt dat hij aangaapt dat wij aangapen dat jullie aangapen dat zij aangapen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangegaapt jij hebt aangegaapt hij heeft aangegaapt wij hebben aangegaapt jullie hebben aangegaapt zij hebben aangegaapt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik gaapte aan jij gaapte aan hij gaapte aan wij gaapten aan jullie gaapten aan zij gaapten aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aangaapte dat jij aangaapte dat hij aangaapte dat wij aangaapten dat jullie aangaapten dat zij aangaapten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangegaapt jij had aangegaapt hij had aangegaapt wij hadden aangegaapt jullie hadden aangegaapt zij hadden aangegaapt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aangapen jij zult aangapen hij zal aangapen wij zullen aangapen jullie zullen aangapen zij zullen aangapen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangegaapt hebben jij zult aangegaapt hebben hij zal aangegaapt hebben wij zullen aangegaapt hebben jullie zullen aangegaapt hebben zij zullen aangegaapt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aangapen jij zou aangapen hij zou aangapen wij zouden aangapen jullie zouden aangapen zij zouden aangapen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangegaapt hebben jij zou aangegaapt hebben hij zou aangegaapt hebben wij zouden aangegaapt hebben jullie zouden aangegaapt hebben zij zouden aangegaapt hebben
|
Gebiedende wijs |
gaap aan
|
Aanvoegende wijs |
aangape |