Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aangaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
aangegaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik ga aan
jij gaat aan
hij gaat aan
wij gaan aan
jullie gaan aan
zij gaan aan

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanga
dat jij aangaat
dat hij aangaat
dat wij aangaan
dat jullie aangaan
dat zij aangaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben aangegaan
jij bent aangegaan
hij is aangegaan
wij zijn aangegaan
jullie zijn aangegaan
zij zijn aangegaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik ging aan
jij ging aan
hij ging aan
wij gingen aan
jullie gingen aan
zij gingen aan

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aanging
dat jij aanging
dat hij aanging
dat wij aangingen
dat jullie aangingen
dat zij aangingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was aangegaan
jij was aangegaan
hij was aangegaan
wij waren aangegaan
jullie waren aangegaan
zij waren aangegaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aangaan
jij zult aangaan
hij zal aangaan
wij zullen aangaan
jullie zullen aangaan
zij zullen aangaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal aangegaan zijn
jij zult aangegaan zijn
hij zal aangegaan zijn
wij zullen aangegaan zijn
jullie zullen aangegaan zijn
zij zullen aangegaan zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aangaan
jij zou aangaan
hij zou aangaan
wij zouden aangaan
jullie zouden aangaan
zij zouden aangaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou aangegaan zijn
jij zou aangegaan zijn
hij zou aangegaan zijn
wij zouden aangegaan zijn
jullie zouden aangegaan zijn
zij zouden aangegaan zijn

Gebiedende wijs
ga aan

Aanvoegende wijs
aanga

Voorbeelden

  1. Ik ga aan het werk.
    I 'll get to work.
  2. Ga aan het anker hangen.
    Hang from the anchor.
  3. Ik ga aan het werk.
    I 'm gonna go to work.
  4. Ga aan de kant, Bellamy.
    Get the hell out of the way, Bellamy!
  5. Ik ga aan de tafel.
    Let me get on the boards.
  6. Ga aan de kant, Mud.
    Get out the way, Mud.
  7. Ga aan de kant, oma!
    Get out of the way, grandma!
  8. Ga aan tafel 12 zitten.
    Go sit at table number 12.
  9. Ik ga aan de slag.
    I gotta go set up.
  10. Ga aan je vreugdevuur werken.
    You go work on your cool bonfire.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden