NL: aanduwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
aangeduwd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik duw aan jij duwt aan hij duwt aan wij duwen aan jullie duwen aan zij duwen aan
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanduw dat jij aanduwt dat hij aanduwt dat wij aanduwen dat jullie aanduwen dat zij aanduwen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb aangeduwd jij hebt aangeduwd hij heeft aangeduwd wij hebben aangeduwd jullie hebben aangeduwd zij hebben aangeduwd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik duwde aan jij duwde aan hij duwde aan wij duwden aan jullie duwden aan zij duwden aan
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aanduwde dat jij aanduwde dat hij aanduwde dat wij aanduwden dat jullie aanduwden dat zij aanduwden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had aangeduwd jij had aangeduwd hij had aangeduwd wij hadden aangeduwd jullie hadden aangeduwd zij hadden aangeduwd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aanduwen jij zult aanduwen hij zal aanduwen wij zullen aanduwen jullie zullen aanduwen zij zullen aanduwen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal aangeduwd hebben jij zult aangeduwd hebben hij zal aangeduwd hebben wij zullen aangeduwd hebben jullie zullen aangeduwd hebben zij zullen aangeduwd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aanduwen jij zou aanduwen hij zou aanduwen wij zouden aanduwen jullie zouden aanduwen zij zouden aanduwen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou aangeduwd hebben jij zou aangeduwd hebben hij zou aangeduwd hebben wij zouden aangeduwd hebben jullie zouden aangeduwd hebben zij zouden aangeduwd hebben
|
Gebiedende wijs |
duw aan
|
Aanvoegende wijs |
aanduwe |