Vertaal
Naar andere talen: • arrancar > DEarrancar > ENarrancar > FR
Vertalingen arrancar ES>NL

I arrancar

werkw.
Uitspraak:  [aranˈkaɾ]

1) sacar de raíz algo que está metido en un lugar o cosa - losrukken
Arrancaron todos los árboles de la finca. - Ze hebben alle bomen van het landgoed losgerukt.

2) sacar, separar con fuerza algo que está sujeto a otra cosa - (los)trekken
Arrancó una página del libro. - Hij trok een pagina los uit het boek.

3) quitar algo a alguien con violencia - afpakken
En la estación, le arrancaron el bolso. - Op het station hebben ze zijn tas afgepakt.

4) obtener algo con mucho esfuerzo, dificultad o violencia - ontlokken
Después de horas de interrogarlo, lograron arrancarle la verdad. - Nadat ze hem urenlang hebben ondervraagd, slaagden ze erin om de waarheid boven water te krijgen.

5) conseguir que una persona, contra su voluntad, deje algo - afhelpen
Su familia lo arrancó de la droga. - Zij familie heeft hem kunnen afhelpen van de drugs.

6) iniciar el funcionamiento de una máquina o vehículo - starten
En invierno, es difícil arrancar el automóvil si la batería es vieja. - In de winter is het moeilijk om de auto te starten als de accu oud is.


II arrancar

werkw.

1) tener algo su origen, inicio o causa en otra cosa - afkomstig zijn
Esta tradición arranca de épocas pasadas. - Deze traditie is afkomstig van verleden tijden.

2) empezar a funcionar o moverse una máquina - op gang komen
La máquina arranca automáticamente. - De machine komt automatisch op gang.

3) empezar a correr o moverse una persona - starten
El atleta arrancó en primer lugar. - De atleet startte als eerste.

4) empezar a hacer algo inesperado, repentino - (plotseling) beginnen
Arrancó a llorar cuando le pedí que se marchara. - Hij barstte in huilen uit toen ik hem vroeg om weg te gaan.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
arrancar (ww.) rooien (ww.) ; neerhalen (ww.) ; neersabelen (ww.) ; nijpen (ww.) ; ontrukken (ww.) ; onttrekken (ww.) ; ontworstelen (ww.) ; ontwringen (ww.) ; open krijgen (ww.) ; openkrijgen (ww.) ; opkrikken (ww.) ; opstarten (ww.) ; opwekken (ww.) ; prikkelen (ww.) ; lostrekken (ww.) ; starten (ww.) ; stimuleren (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitrukken (ww.) ; uitscheuren (ww.) ; uittrekken (ww.) ; van het lijf trekken (ww.) ; van start gaan (ww.) ; verdringen (ww.) ; wegrukken (ww.) ; zich door te worstelen bevrijden (ww.) ; lostornen (ww.) ; aandrijven (ww.) ; aanslingeren (ww.) ; aansporen (ww.) ; aanvangen (ww.) ; aanzwengelen (ww.) ; afbedelen (ww.) ; afdwingen (ww.) ; afrukken (ww.) ; afscheuren (ww.) ; aftrekken (ww.) ; beginnen (ww.) ; ergens uitscheuren (ww.) ; gebrek hebben (ww.) ; iem. afdwingen (ww.) ; iemand van de plaats dringen (ww.) ; in werking stellen (ww.) ; inluiden (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; losrukken (ww.) ; losscheuren (ww.)
arrancar aanspreken ; starten ; booten ; boot ; beginnen aan te spreken
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `arrancar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abatir
ES: abrir
ES: activarse
ES: acuciar
ES: afeitar
ES: alentar
ES: animar
ES: apartar
ES: apretar