Vertaal
Naar andere talen: • apartar > DEapartar > ENapartar > FR
Vertalingen apartar ES>NL

I apartar

werkw.
Uitspraak:  [apaɾˈtaɾ]

1) poner lejos algo o alguien, separarlo - opzij zetten
apartar los malos pensamientos - de verkeerde gedachten opzijzetten

2) llevar a alguien a un lugar aparte para hablar en secreto - afzonderen
Me apartó de la fiesta para contarme de su embarazo. - Ze heeft me afgezonderd van het feest om me over haar zwangerschap te vertellen.

3) sacar algo de un lugar para dejar espacio libre - opzij leggen
Aparté los libros para poder servir la mesa. - Ik heb de boeken opzij gelegd om het eten te kunnen serveren.

4) poner a un lado algo, separar del conjunto algo molesto - weghalen
Siempre aparto los pimientos de la comida porque me sientan mal. - Ik haal de pepers altijd uit het eten want die vallen me verkeerd.

5) poner lejos, retirar de un lugar a alguien molesto - verwijderen
Por corrupción, apartaron al detective de la investigación. - Vanwege corruptie hebben ze de detective uit het onderzoek verwijderd.

6) separar a alguien o hacer que abandone su actividad o cargo - onttrekken
La guerra lo apartó de su vocación artística. - De oorlog heeft hem van zijn artistieke roeping onttrokken.

7) separar dos cosas, mantenerlas alejadas - verwijderen
El muro de Berlín nos apartaba de la familia. - De muur van Berlijn verwijderde ons van de familie.

8) dejar de mirar, quitar la atención o la vista de algo - afwenden
Era muy tímida y siempre apartaba de mí su mirada. - Ze was heel verlegen en ze wendde haar blik altijd van me af.


II apartarse

werkw.
Uitspraak:  [apaɾˈtaɾse]

1) alejarse, cortar la relación y vivir separado de alguien - uit elkaar gaan
Se apartó de su familia después de la disputa por la herencia. - Hij heeft gebroken met zijn familie na de ruzie over de erfenis.

2) alejarse de la vida social, irse a vivir en soledad - zich afzonderen
Se apartó en un monasterio para reflexionar. - Hij zonderde zich af in een klooster om na te denken.

3) alejarse de un lugar, moverse hacia otro sitio - weggaan
Se apartó del río porque temía caer al agua. - Hij ging weg van de rivier omdat hij bang was om in het water te vallen.

4) abandonar una creencia o alejarse de un grupo o regla - zich verwijderen
Se apartó de la Iglesia cuando murió su madre. - Hij verwijderde zich van de Kerk toen zijn moeder stierf.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
apartar (ww.) uiteenzetten (ww.) ; onderdak verschaffen (ww.) ; opsturen (ww.) ; opzij leggen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; posten (ww.) ; sturen (ww.) ; toezenden (ww.) ; tornen (ww.) ; uit elkaar plaatsen (ww.) ; uiteenplaatsen (ww.) ; onderdak geven (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; verzenden (ww.) ; wegdraaien (ww.) ; wegsturen (ww.) ; wegzenden (ww.) ; wegzetten (ww.) ; wenden (ww.) ; zwenken (ww.) ; bewaren (ww.) ; afdraaien (ww.) ; afkeren (ww.) ; afscheiden (ww.) ; afschuiven (ww.) ; afsplitsen (ww.) ; afwenden (ww.) ; afwentelen (ww.) ; afzonderen (ww.) ; afzwenken (ww.) ; apart zetten (ww.) ; draaien (ww.) ; herbergen (ww.) ; huisvesten (ww.) ; iemand onderdak verlenen (ww.) ; isoleren (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; onderbrengen (ww.)
apartar wegschuiven
Bronnen: interglot; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `apartar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abrir
ES: acarrear
ES: aislar
ES: alejar
ES: alejar de
ES: apartarse
ES: arrancar
ES: arrojar
ES: asignar