Vertaal
Naar andere talen: • abrir > DEabrir > ENabrir > FR
Vertalingen abrir ES>NL

I abrir

werkw.
Uitspraak:  [aˈβɾiɾ]

1) destrabar algo cerrado - openmaken
abrir una ventana - een raam openen

2) empezar con las actividades un nuevo establecimiento - openen
abrir una nueva sede - een nieuwe zetel openen

3) dar comienzo a cierta actividad - beginnen
abrir la campaña política - de politieke campagne starten

4) separar las partes de un cuerpo u objeto articulado - spreiden , openen
abrir las manos - de handen spreiden

5) accionar una llave dejar pasar un fluido - openzetten
abrir el agua - de waterkraan openen

6) quitar un obstáculo que impide el paso - vrijmaken
abrir la calle - de weg vrijmaken

7) romper algún envoltorio para sacar lo que contiene - openmaken
abrir el paquete de galletas - het pak koekjes openmaken

8) romper algo entero para comer de su interior - openbreken
abrir un coco - een kokosnoot openbreken

9) desplegar cualquier cosa impresa - openslaan
abrir el diario - het dagboek openslaan


II abrir

werkw.

despejarse el cielo de nubes - opklaren
abrirse el cielo - het opklaren van de lucht


III abrirse

werkw.
Uitspraak:  [aˈβɾiɾse]

1) cesar de estar cerrado sin citar o sin saberse la causa - opengaan
La puerta se abrió y los invadió el frío. - De deur ging open en ze werden overvallen door de koude.

2) comenzar cierto proceso - openen
abrirse la investigación judicial - het openen van het gerechtelijk onderzoek

3) agrietarse cierta cosa - zich splitsen
abrirse la tierra - het openscheuren van de aarde

4) confiar a alguien algo íntimo - zijn hart storten
abrirse a un amigo - zijn hart storten bij een vriend

5) ser tolerante - aanvaarden
abrirse a las nuevas ideas - nieuwe ideeën aanvaarden

6) alejarse del lado interno de una curva - afwijken
abrirse mucho para tomar una curva - veel van de weg afwijken voor het nemen van de bocht

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abrir (ww.) opentrekken (ww.) ; ontgrendelen (ww.) ; ontsluiten (ww.) ; openbreken (ww.) ; opendoen (ww.) ; openen (ww.) ; openleggen (ww.) ; openmaken (ww.) ; openschuiven (ww.) ; openslaan (ww.) ; openstellen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; opwerpen (ww.) ; starten (ww.) ; te berde brengen (ww.) ; ter sprake brengen (ww.) ; toegankelijk maken (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; vrijgeven (ww.) ; lostornen (ww.) ; aankaarten (ww.) ; aanknopen (ww.) ; aansnijden (ww.) ; afbakenen (ww.) ; afpalen (ww.) ; afzetten (ww.) ; beginnen (ww.) ; begrenzen (ww.) ; entameren (ww.) ; gesprek aanknopen (ww.) ; inleiden (ww.) ; inluiden (ww.) ; kraken (ww.) ; losbreken (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; losslaan (ww.)
abrir losmaken ; openen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `abrir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abordar
ES: abrir bruscamente
ES: abrirse
ES: abrirse paso
ES: acorralar
ES: acotar
ES: agrandarse
ES: alzar
ES: amanecer