Vertalingen abrir ES>NL
I abrir
werkw.
1) destrabar algo cerrado -
openmaken abrir una ventana - een raam openen |
2) empezar con las actividades un nuevo establecimiento -
openen abrir una nueva sede - een nieuwe zetel openen |
3) dar comienzo a cierta actividad -
beginnen abrir la campaña política - de politieke campagne starten |
4) separar las partes de un cuerpo u objeto articulado -
spreiden , openen abrir las manos - de handen spreiden |
5) accionar una llave dejar pasar un fluido -
openzetten abrir el agua - de waterkraan openen |
6) quitar un obstáculo que impide el paso -
vrijmaken abrir la calle - de weg vrijmaken |
7) romper algún envoltorio para sacar lo que contiene -
openmaken abrir el paquete de galletas - het pak koekjes openmaken |
8) romper algo entero para comer de su interior -
openbreken abrir un coco - een kokosnoot openbreken |
9) desplegar cualquier cosa impresa -
openslaan abrir el diario - het dagboek openslaan |
II abrir
werkw.
despejarse el cielo de nubes -
opklaren abrirse el cielo - het opklaren van de lucht |
III abrirse
werkw.
1) cesar de estar cerrado sin citar o sin saberse la causa -
opengaan La puerta se abrió y los invadió el frío. - De deur ging open en ze werden overvallen door de koude. |
2) comenzar cierto proceso -
openen abrirse la investigación judicial - het openen van het gerechtelijk onderzoek |
3) agrietarse cierta cosa -
zich splitsen abrirse la tierra - het openscheuren van de aarde |
4) confiar a alguien algo íntimo -
zijn hart storten abrirse a un amigo - zijn hart storten bij een vriend |
5) ser tolerante -
aanvaarden abrirse a las nuevas ideas - nieuwe ideeën aanvaarden |
6) alejarse del lado interno de una curva -
afwijken abrirse mucho para tomar una curva - veel van de weg afwijken voor het nemen van de bocht |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
abrir (ww.) | opentrekken (ww.) ; ontgrendelen (ww.) ; ontsluiten (ww.) ; openbreken (ww.) ; opendoen (ww.) ; openen (ww.) ; openleggen (ww.) ; openmaken (ww.) ; openschuiven (ww.) ; openslaan (ww.) ; openstellen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; opwerpen (ww.) ; starten (ww.) ; te berde brengen (ww.) ; ter sprake brengen (ww.) ; toegankelijk maken (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; vrijgeven (ww.) ; lostornen (ww.) ; aankaarten (ww.) ; aanknopen (ww.) ; aansnijden (ww.) ; afbakenen (ww.) ; afpalen (ww.) ; afzetten (ww.) ; beginnen (ww.) ; begrenzen (ww.) ; entameren (ww.) ; gesprek aanknopen (ww.) ; inleiden (ww.) ; inluiden (ww.) ; kraken (ww.) ; losbreken (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; losslaan (ww.) |
abrir | losmaken ; openen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `abrir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abandonarES: abordarES: abrir bruscamenteES: abrirseES: abrirse pasoES: acorralarES: acotarES: agrandarseES: alzarES: amanecer