1 vertalingen voor het Nederlandse woord `kastaar`

1. kastaar = iets met veel omvang, groot (Munsterbilzen - Minsters)

29 vertalingen voor het dialectwoord `kastaar`

1. kastaar = kapoen (Vels)
2. kastaar = rakker, kanjer (Wichels)
3. kastaar = rakker, deugniet (Wichels)
4. kastaar = belhamel (Antwerps)
5. kastaar = kerel (Hulshouts)
6. kastaar = deugeniet (Grobbendonks)
7. Kastaar = Deugniet (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
8. kastaar = durver (Genker)
9. kastaar = onbehouwen kerel (Bilzers)
10. kastaar = rakker (Opglabbeeks)
11. kastaar = (te) stoere kerel (Munsterbilzen - Minsters)
12. kastaar = kadee (Munsterbilzen - Minsters)
13. kastaar = rare kerel (Luyksgestels)
14. kastaar = kapoen (Gents)
15. kastaar = rare man (Giesbaargs)
16. kastaar = sterk mens (Erps)
17. kastaar = sterke vent, komische vent (Giesbaargs)
18. kastaar = stevige kerel (Lebbeeks)
19. kastaar = kanjer, rakker (Wichels)
20. kastaar = stevig ding (Lebbeeks)
21. kastaar = speciale, ongewone, soms grappige kerel (Lebbeeks)
22. kastaar = kanjer (Kaprijks)
23. kastaar = haantje de voorste (Tiens)
24. kastaar = guiter (Roeselaars)
25. kastaar = kerel (Iepers)
26. kastaar = kerel (Veurns)
27. kastaar = belhamel (West-vlaams)
28. kastaar = forsgebouwde kerel (Hulsters (NL))
29. kastaar = kastanje (Graauws)