Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: werken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gewerkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik werk
jij werkt
hij werkt
wij werken
jullie werken
zij werken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gewerkt
jij hebt gewerkt
hij heeft gewerkt
wij hebben gewerkt
jullie hebben gewerkt
zij hebben gewerkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik werkte
jij werkte
hij werkte
wij werkten
jullie werkten
zij werkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gewerkt
jij had gewerkt
hij had gewerkt
wij hadden gewerkt
jullie hadden gewerkt
zij hadden gewerkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal werken
jij zult werken
hij zal werken
wij zullen werken
jullie zullen werken
zij zullen werken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gewerkt hebben
jij zult gewerkt hebben
hij zal gewerkt hebben
wij zullen gewerkt hebben
jullie zullen gewerkt hebben
zij zullen gewerkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou werken
jij zou werken
hij zou werken
wij zouden werken
jullie zouden werken
zij zouden werken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gewerkt hebben
jij zou gewerkt hebben
hij zou gewerkt hebben
wij zouden gewerkt hebben
jullie zouden gewerkt hebben
zij zouden gewerkt hebben

Gebiedende wijs
werk

Aanvoegende wijs
werke

Voorbeelden

  1. Mannen werk- - Jullie werken, mannen.
    Men are work... You work, men.
  2. Moet ervoor werken, werk ervoor.
    Got to work for it, work for it.
  3. Zo werk je, zo werken vrouwen.
    That 's how you work, how women work.
  4. Werk, werk, vlug, vlug Werk, werk, tob, tob
    Work, work, hurry, hurry Work, work, worry, worry
  5. Werk, werk, Au Bon Pain, werk.
    Work, work, Au Bon Pain, work.
  6. Goed werk, goed werk, iedereen, uitstekend werk
    Good work. Good work, everybody. Excellent work.
  7. Werk weg, werk weg!
    Clear it, clear it!
  8. Goed werk, goed werk!
    Good job, good job!
  9. Goed werk, goed werk.
    Good job, good job.
  10. Goed werk, goed werk!
    Good work, good work!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden