NL: faxen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefaxt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fax jij faxt hij faxt wij faxen jullie faxen zij faxen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefaxt jij hebt gefaxt hij heeft gefaxt wij hebben gefaxt jullie hebben gefaxt zij hebben gefaxt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik faxte jij faxte hij faxte wij faxten jullie faxten zij faxten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefaxt jij had gefaxt hij had gefaxt wij hadden gefaxt jullie hadden gefaxt zij hadden gefaxt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal faxen jij zult faxen hij zal faxen wij zullen faxen jullie zullen faxen zij zullen faxen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefaxt hebben jij zult gefaxt hebben hij zal gefaxt hebben wij zullen gefaxt hebben jullie zullen gefaxt hebben zij zullen gefaxt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou faxen jij zou faxen hij zou faxen wij zouden faxen jullie zouden faxen zij zouden faxen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefaxt hebben jij zou gefaxt hebben hij zou gefaxt hebben wij zouden gefaxt hebben jullie zouden gefaxt hebben zij zouden gefaxt hebben
|
Gebiedende wijs |
fax
|
Aanvoegende wijs |
Faxe |