NL: wedden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wed jij wedt hij wedt wij wedden jullie wedden zij wedden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewed jij hebt gewed hij heeft gewed wij hebben gewed jullie hebben gewed zij hebben gewed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wedde jij wedde hij wedde wij wedden jullie wedden zij wedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewed jij had gewed hij had gewed wij hadden gewed jullie hadden gewed zij hadden gewed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wedden jij zult wedden hij zal wedden wij zullen wedden jullie zullen wedden zij zullen wedden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewed hebben jij zult gewed hebben hij zal gewed hebben wij zullen gewed hebben jullie zullen gewed hebben zij zullen gewed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wedden jij zou wedden hij zou wedden wij zouden wedden jullie zouden wedden zij zouden wedden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewed hebben jij zou gewed hebben hij zou gewed hebben wij zouden gewed hebben jullie zouden gewed hebben zij zouden gewed hebben
|
| Gebiedende wijs |
wed
|
| Aanvoegende wijs |
| wedde |