NL: veilen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geveild
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik veil jij veilt hij veilt wij veilen jullie veilen zij veilen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geveild jij hebt geveild hij heeft geveild wij hebben geveild jullie hebben geveild zij hebben geveild
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik veilde jij veilde hij veilde wij veilden jullie veilden zij veilden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geveild jij had geveild hij had geveild wij hadden geveild jullie hadden geveild zij hadden geveild
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal veilen jij zult veilen hij zal veilen wij zullen veilen jullie zullen veilen zij zullen veilen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geveild hebben jij zult geveild hebben hij zal geveild hebben wij zullen geveild hebben jullie zullen geveild hebben zij zullen geveild hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou veilen jij zou veilen hij zou veilen wij zouden veilen jullie zouden veilen zij zouden veilen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geveild hebben jij zou geveild hebben hij zou geveild hebben wij zouden geveild hebben jullie zouden geveild hebben zij zouden geveild hebben
|
Gebiedende wijs |
veil
|
Aanvoegende wijs |
veile |