Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitglijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgegleden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik glijd; glij uit
jij glijdt uit
hij glijdt uit
wij glijden uit
jullie glijden uit
zij glijden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik glijd; uitglij
dat jij uitglijdt
dat hij uitglijdt
dat wij uitglijden
dat jullie uitglijden
dat zij uitglijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgegleden
jij hebt uitgegleden
hij heeft uitgegleden
wij hebben uitgegleden
jullie hebben uitgegleden
zij hebben uitgegleden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gleed uit
jij gleed uit
hij gleed uit
wij gleden uit
jullie gleden uit
zij gleden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitgleed
dat jij uitgleed
dat hij uitgleed
dat wij uitgleden
dat jullie uitgleden
dat zij uitgleden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgegleden
jij had uitgegleden
hij had uitgegleden
wij hadden uitgegleden
jullie hadden uitgegleden
zij hadden uitgegleden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitglijden
jij zult uitglijden
hij zal uitglijden
wij zullen uitglijden
jullie zullen uitglijden
zij zullen uitglijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgegleden hebben
jij zult uitgegleden hebben
hij zal uitgegleden hebben
wij zullen uitgegleden hebben
jullie zullen uitgegleden hebben
zij zullen uitgegleden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitglijden
jij zou uitglijden
hij zou uitglijden
wij zouden uitglijden
jullie zouden uitglijden
zij zouden uitglijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgegleden hebben
jij zou uitgegleden hebben
hij zou uitgegleden hebben
wij zouden uitgegleden hebben
jullie zouden uitgegleden hebben
zij zouden uitgegleden hebben

Gebiedende wijs
glijd; glij uit

Aanvoegende wijs
uitglijde

Voorbeelden

  1. Niets laat hem uitglijden.
    Nothing seems to make him slip.
  2. Ik blijf daar uitglijden.
    I keep slipping in there.
  3. Uitglijden kan fataal zijn.
    But one slip could be fatal.
  4. Ik had kunnen uitglijden en vallen!
    I would have slipped and fallen!
  5. Je kan uitglijden onder de douche!
    You could slip in the shower!
  6. Je bent aan het uitglijden, Madeline.
    You 're slipping, Madeline.
  7. Tenzij je het uitglijden bij de container meetelt.
    Unless you count weeping out by the dumpster.
  8. Tussen het uitglijden en het vallen, zit ik volgeboekt.
    Between slipping and falling, I 'm booked solid.
  9. Er zijn hier geen sporen gevonden of tekenen van uitglijden.
    And up here there 's no flattened grass or slippage.
  10. Je zou kunnen uitglijden, De grond is hier heel gevaarlijk.
    You might slip, the ground is dangerous here.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden