Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: timmeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getimmerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik timmer
jij timmert
hij timmert
wij timmeren
jullie timmeren
zij timmeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getimmerd
jij hebt getimmerd
hij heeft getimmerd
wij hebben getimmerd
jullie hebben getimmerd
zij hebben getimmerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik timmerde
jij timmerde
hij timmerde
wij timmerden
jullie timmerden
zij timmerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getimmerd
jij had getimmerd
hij had getimmerd
wij hadden getimmerd
jullie hadden getimmerd
zij hadden getimmerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal timmeren
jij zult timmeren
hij zal timmeren
wij zullen timmeren
jullie zullen timmeren
zij zullen timmeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getimmerd hebben
jij zult getimmerd hebben
hij zal getimmerd hebben
wij zullen getimmerd hebben
jullie zullen getimmerd hebben
zij zullen getimmerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou timmeren
jij zou timmeren
hij zou timmeren
wij zouden timmeren
jullie zouden timmeren
zij zouden timmeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getimmerd hebben
jij zou getimmerd hebben
hij zou getimmerd hebben
wij zouden getimmerd hebben
jullie zouden getimmerd hebben
zij zouden getimmerd hebben

Gebiedende wijs
timmer

Aanvoegende wijs
timmere

Voorbeelden

  1. Ik timmer je hier wel voor je kop.
    I 'll bang your smug face out right here.
  2. Roep de mensen van de stad naar binnen, en timmer elk raam en deur dicht.
    Call the people of the town inside, ... board up every window and doorway.
  3. timmeren
    carpenter (to)
  4. Timmeren kan ie niet.
    He is the worst damn carpenter.
  5. Hij kan alleen niet timmeren.
    He just ain 't no carpenter.
  6. Heel anders dan gebouwen timmeren.
    It 's a long way from pounding nails in buildings.
  7. We moeten het hier dicht timmeren.
    We got to board this place up,
  8. Daarna timmeren we het luik dicht.
    The only way in is the hatch and we could nail that shut.
  9. We timmeren de slaapkamer deuren dicht.
    We 'll board up the bedroom doors.
  10. Kelly, wat zit pa daar allemaal te timmeren?
    Kelly, what is Dad hammering out there?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden