Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: stranden
NL: stranden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gestrand

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik strand
jij strandt
hij strandt
wij stranden
jullie stranden
zij stranden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gestrand
jij hebt gestrand
hij heeft gestrand
wij hebben gestrand
jullie hebben gestrand
zij hebben gestrand

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik strandde
jij strandde
hij strandde
wij strandden
jullie strandden
zij strandden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gestrand
jij had gestrand
hij had gestrand
wij hadden gestrand
jullie hadden gestrand
zij hadden gestrand

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal stranden
jij zult stranden
hij zal stranden
wij zullen stranden
jullie zullen stranden
zij zullen stranden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gestrand hebben
jij zult gestrand hebben
hij zal gestrand hebben
wij zullen gestrand hebben
jullie zullen gestrand hebben
zij zullen gestrand hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou stranden
jij zou stranden
hij zou stranden
wij zouden stranden
jullie zouden stranden
zij zouden stranden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gestrand hebben
jij zou gestrand hebben
hij zou gestrand hebben
wij zouden gestrand hebben
jullie zouden gestrand hebben
zij zouden gestrand hebben

Gebiedende wijs
strand

Aanvoegende wijs
strande

Voorbeelden

  1. Palmbomen, strand.
    Palm trees, beach.
  2. Zand... en strand!
    Surf and turf! Come on!
  3. Palmbomen, wit strand.
    Palm trees, white sand.
  4. Vlakbij het strand.
    Three blocks from the beach.
  5. Strand vrijmaak ideeën.
    Clearing the beach ideas.
  6. Strand, camping, makkers.
    Beach, camping, buddies.
  7. Richting het strand.
    Head to the beach.
  8. Kilometers zacht strand.
    Miles of soft beach.
  9. Lauderdale het strand.
    Lauderdale... the beach.
  10. Net strand flippers.
    Like seal flippers.


DE: stranden    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gestrandet
strandend

Indikativ Präsens
ich strande
du strandest
er strandet
wir stranden
ihr strandet
sie; Sie stranden

Indikativ Perfekt
ich habe gestrandet
du hast gestrandet
er hat gestrandet
wir haben gestrandet
ihr habt gestrandet
sie; Sie haben gestrandet

Indikativ Präteritum
ich strandete
du strandetest
er strandete
wir strandeten
ihr strandetet
sie; Sie strandeten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gestrandet
du hattest gestrandet
er hatte gestrandet
wir hatten gestrandet
ihr hattet gestrandet
sie; Sie hatten gestrandet

Indikativ Futur I
ich werde stranden
du wirst stranden
er wird stranden
wir werden stranden
ihr werdet stranden
sie; Sie werden stranden

Indikativ Futur II
ich werde gestrandet haben
du wirst gestrandet haben
er wird gestrandet haben
wir werden gestrandet haben
ihr werdet gestrandet haben
sie; Sie werden gestrandet haben

Konjunktiv I Präsens
ich strande
du strandest
er strande
wir stranden
ihr strandet
sie; Sie stranden

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gestrandet
du habest gestrandet
er habe gestrandet
wir haben gestrandet
ihr habet gestrandet
sie; Sie haben gestrandet

Konjunktiv II Präsens
ich strandete
du strandetest
er strandete
wir strandeten
ihr strandetet
sie; Sie strandeten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gestrandet
du hättest gestrandet
er hätte gestrandet
wir hätten gestrandet
ihr hättet gestrandet
sie; Sie hätten gestrandet

Konjunktiv II Futur I
ich würde stranden
du würdest stranden
er würde stranden
wir würden stranden
ihr würdet stranden
sie; Sie würden stranden

Konjunktiv II Futur II
ich würde gestrandet haben
du würdest gestrandet haben
er würde gestrandet haben
wir würden gestrandet haben
ihr würdet gestrandet haben
sie; Sie würden gestrandet haben

der Imperativ
du strande


Voorbeelden

  1. Der Strand, der Strand.
    Het strand, het strand.
  2. Strand der Normandie.
    Het strand van Normandië.
  3. Am Strand. Morgen.
    Morgen, op' t strand.
  4. Verlass den Strand.
    Ga van het strand.
  5. Durchsucht den Strand.
    Controleer' t strandgebied.
  6. Vom Strand herunter!
    Van' t strand af.
  7. Klubhaus am Strand.
    Clubhuis op het strand.
  8. Direkt am Strand.
    Vlakbij het strand.
  9. Vom Strand herunter!
    Van het strand af.
  10. Vielleicht am Strand?
    Misschien het strand?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden