NL: racen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geracet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik race jij racet hij racet wij racen jullie racen zij racen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geracet jij hebt geracet hij heeft geracet wij hebben geracet jullie hebben geracet zij hebben geracet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik racete jij racete hij racete wij raceten jullie raceten zij raceten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geracet jij had geracet hij had geracet wij hadden geracet jullie hadden geracet zij hadden geracet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal racen jij zult racen hij zal racen wij zullen racen jullie zullen racen zij zullen racen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geracet hebben jij zult geracet hebben hij zal geracet hebben wij zullen geracet hebben jullie zullen geracet hebben zij zullen geracet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou racen jij zou racen hij zou racen wij zouden racen jullie zouden racen zij zouden racen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geracet hebben jij zou geracet hebben hij zou geracet hebben wij zouden geracet hebben jullie zouden geracet hebben zij zouden geracet hebben
|
| Gebiedende wijs |
race
|
| Aanvoegende wijs |
| race |