NL: pianospelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
pianogespeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik speel piano jij speelt piano hij speelt piano wij spelen piano jullie spelen piano zij spelen piano
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik pianospeel dat jij pianospeelt dat hij pianospeelt dat wij pianospelen dat jullie pianospelen dat zij pianospelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb pianogespeeld jij hebt pianogespeeld hij heeft pianogespeeld wij hebben pianogespeeld jullie hebben pianogespeeld zij hebben pianogespeeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik speelde piano jij speelde piano hij speelde piano wij speelden piano jullie speelden piano zij speelden piano
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik pianospeelde dat jij pianospeelde dat hij pianospeelde dat wij pianospeelden dat jullie pianospeelden dat zij pianospeelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had pianogespeeld jij had pianogespeeld hij had pianogespeeld wij hadden pianogespeeld jullie hadden pianogespeeld zij hadden pianogespeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pianospelen jij zult pianospelen hij zal pianospelen wij zullen pianospelen jullie zullen pianospelen zij zullen pianospelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal pianogespeeld hebben jij zult pianogespeeld hebben hij zal pianogespeeld hebben wij zullen pianogespeeld hebben jullie zullen pianogespeeld hebben zij zullen pianogespeeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pianospelen jij zou pianospelen hij zou pianospelen wij zouden pianospelen jullie zouden pianospelen zij zouden pianospelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou pianogespeeld hebben jij zou pianogespeeld hebben hij zou pianogespeeld hebben wij zouden pianogespeeld hebben jullie zouden pianogespeeld hebben zij zouden pianogespeeld hebben
|
Gebiedende wijs |
speel piano
|
Aanvoegende wijs |
pianospele |