Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: pianospelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
pianogespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik speel piano
jij speelt piano
hij speelt piano
wij spelen piano
jullie spelen piano
zij spelen piano

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik pianospeel
dat jij pianospeelt
dat hij pianospeelt
dat wij pianospelen
dat jullie pianospelen
dat zij pianospelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb pianogespeeld
jij hebt pianogespeeld
hij heeft pianogespeeld
wij hebben pianogespeeld
jullie hebben pianogespeeld
zij hebben pianogespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik speelde piano
jij speelde piano
hij speelde piano
wij speelden piano
jullie speelden piano
zij speelden piano

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik pianospeelde
dat jij pianospeelde
dat hij pianospeelde
dat wij pianospeelden
dat jullie pianospeelden
dat zij pianospeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had pianogespeeld
jij had pianogespeeld
hij had pianogespeeld
wij hadden pianogespeeld
jullie hadden pianogespeeld
zij hadden pianogespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal pianospelen
jij zult pianospelen
hij zal pianospelen
wij zullen pianospelen
jullie zullen pianospelen
zij zullen pianospelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal pianogespeeld hebben
jij zult pianogespeeld hebben
hij zal pianogespeeld hebben
wij zullen pianogespeeld hebben
jullie zullen pianogespeeld hebben
zij zullen pianogespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou pianospelen
jij zou pianospelen
hij zou pianospelen
wij zouden pianospelen
jullie zouden pianospelen
zij zouden pianospelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou pianogespeeld hebben
jij zou pianogespeeld hebben
hij zou pianogespeeld hebben
wij zouden pianogespeeld hebben
jullie zouden pianogespeeld hebben
zij zouden pianogespeeld hebben

Gebiedende wijs
speel piano

Aanvoegende wijs
pianospele

Voorbeelden

  1. Zei zingt, ik speel piano,
    She 's singing, I 'm playing piano,
  2. Ik speel piano en... ik dacht eerst dat het een metronoom was.
    I play piano and... at first I assumed it was... a metronome.
  3. Juist, doe een blinddoek om en speel piano met de achterkant van de hersenen.
    Sure, just put on a blindfold and play piano in the tail on the brain.
  4. Sandra moet pianospelen.
    Want Sandra play piano.
  5. Natuurlijk. Kan iemand pianospelen?
    Say, anybody play the piano?
  6. Toen ging ze pianospelen.
    Then she play this piano.
  7. Wanneer begon je met pianospelen?
    When did you start playing the piano?
  8. Hoe is' t met pianospelen?
    How about your piano playing?
  9. Pianospelen en dan paardrijden, daarvan krijg je krampen.
    Play the piano all day and then jump on a horse, you can get cramps.
  10. Ze liet me pianospelen voor haar en Moira.
    She used to make me play piano for her and Moira.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden