NL: magnetiseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemagnetiseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik magnetiseer jij magnetiseert hij magnetiseert wij magnetiseren jullie magnetiseren zij magnetiseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemagnetiseerd jij hebt gemagnetiseerd hij heeft gemagnetiseerd wij hebben gemagnetiseerd jullie hebben gemagnetiseerd zij hebben gemagnetiseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik magnetiseerde jij magnetiseerde hij magnetiseerde wij magnetiseerden jullie magnetiseerden zij magnetiseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemagnetiseerd jij had gemagnetiseerd hij had gemagnetiseerd wij hadden gemagnetiseerd jullie hadden gemagnetiseerd zij hadden gemagnetiseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal magnetiseren jij zult magnetiseren hij zal magnetiseren wij zullen magnetiseren jullie zullen magnetiseren zij zullen magnetiseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemagnetiseerd hebben jij zult gemagnetiseerd hebben hij zal gemagnetiseerd hebben wij zullen gemagnetiseerd hebben jullie zullen gemagnetiseerd hebben zij zullen gemagnetiseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou magnetiseren jij zou magnetiseren hij zou magnetiseren wij zouden magnetiseren jullie zouden magnetiseren zij zouden magnetiseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemagnetiseerd hebben jij zou gemagnetiseerd hebben hij zou gemagnetiseerd hebben wij zouden gemagnetiseerd hebben jullie zouden gemagnetiseerd hebben zij zouden gemagnetiseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
magnetiseer
|
Aanvoegende wijs |
magnetisere |