Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: loslaten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
losgelaten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik laat los
jij laat los
hij laat los
wij laten los
jullie laten los
zij laten los

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik loslaat
dat jij loslaat
dat hij loslaat
dat wij loslaten
dat jullie loslaten
dat zij loslaten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb losgelaten
jij hebt losgelaten
hij heeft losgelaten
wij hebben losgelaten
jullie hebben losgelaten
zij hebben losgelaten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik liet los
jij liet los
hij liet los
wij lieten los
jullie lieten los
zij lieten los

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik losliet
dat jij losliet
dat hij losliet
dat wij loslieten
dat jullie loslieten
dat zij loslieten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had losgelaten
jij had losgelaten
hij had losgelaten
wij hadden losgelaten
jullie hadden losgelaten
zij hadden losgelaten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal loslaten
jij zult loslaten
hij zal loslaten
wij zullen loslaten
jullie zullen loslaten
zij zullen loslaten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal losgelaten hebben
jij zult losgelaten hebben
hij zal losgelaten hebben
wij zullen losgelaten hebben
jullie zullen losgelaten hebben
zij zullen losgelaten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou loslaten
jij zou loslaten
hij zou loslaten
wij zouden loslaten
jullie zouden loslaten
zij zouden loslaten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou losgelaten hebben
jij zou losgelaten hebben
hij zou losgelaten hebben
wij zouden losgelaten hebben
jullie zouden losgelaten hebben
zij zouden losgelaten hebben

Gebiedende wijs
laat los

Aanvoegende wijs
loslate

Voorbeelden

  1. Laat los, Bubby, loslaten.
    Let go, Bubby, let go!
  2. Ricky, laat los, laat los!
    Ricky, let go, let go!
  3. Ik laat los, wat ik wil loslaten.
    I let go, what I want to let go.
  4. Commander, laat los.
    Commander, let go.
  5. Laat los, Victor.
    Just wait... Let go, Victor!
  6. Komaan, laat los.
    Come on, let it go.
  7. Vooruit, laat los.
    Come on, give it to me.
  8. Darlene, laat los.
    Darlene, come on.
  9. Blanca, laat los.
    Blanca, let her have them.
  10. Schatje, laat los.
    Noah! Honey, let go!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden