NL: klussen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geklust
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik klus jij klust hij klust wij klussen jullie klussen zij klussen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geklust jij hebt geklust hij heeft geklust wij hebben geklust jullie hebben geklust zij hebben geklust
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kluste jij kluste hij kluste wij klusten jullie klusten zij klusten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geklust jij had geklust hij had geklust wij hadden geklust jullie hadden geklust zij hadden geklust
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal klussen jij zult klussen hij zal klussen wij zullen klussen jullie zullen klussen zij zullen klussen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geklust hebben jij zult geklust hebben hij zal geklust hebben wij zullen geklust hebben jullie zullen geklust hebben zij zullen geklust hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou klussen jij zou klussen hij zou klussen wij zouden klussen jullie zouden klussen zij zouden klussen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geklust hebben jij zou geklust hebben hij zou geklust hebben wij zouden geklust hebben jullie zouden geklust hebben zij zouden geklust hebben
|
| Gebiedende wijs |
klus
|
| Aanvoegende wijs |
| klusse |