NL: jokeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gejokerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik joker jij jokert hij jokert wij jokeren jullie jokeren zij jokeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gejokerd jij hebt gejokerd hij heeft gejokerd wij hebben gejokerd jullie hebben gejokerd zij hebben gejokerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik jokerde jij jokerde hij jokerde wij jokerden jullie jokerden zij jokerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gejokerd jij had gejokerd hij had gejokerd wij hadden gejokerd jullie hadden gejokerd zij hadden gejokerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal jokeren jij zult jokeren hij zal jokeren wij zullen jokeren jullie zullen jokeren zij zullen jokeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gejokerd hebben jij zult gejokerd hebben hij zal gejokerd hebben wij zullen gejokerd hebben jullie zullen gejokerd hebben zij zullen gejokerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou jokeren jij zou jokeren hij zou jokeren wij zouden jokeren jullie zouden jokeren zij zouden jokeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gejokerd hebben jij zou gejokerd hebben hij zou gejokerd hebben wij zouden gejokerd hebben jullie zouden gejokerd hebben zij zouden gejokerd hebben
|
Gebiedende wijs |
joker
|
Aanvoegende wijs |
jokere |