NL: impregneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geïmpregneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik impregneer jij impregneert hij impregneert wij impregneren jullie impregneren zij impregneren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïmpregneerd jij hebt geïmpregneerd hij heeft geïmpregneerd wij hebben geïmpregneerd jullie hebben geïmpregneerd zij hebben geïmpregneerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik impregneerde jij impregneerde hij impregneerde wij impregneerden jullie impregneerden zij impregneerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïmpregneerd jij had geïmpregneerd hij had geïmpregneerd wij hadden geïmpregneerd jullie hadden geïmpregneerd zij hadden geïmpregneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal impregneren jij zult impregneren hij zal impregneren wij zullen impregneren jullie zullen impregneren zij zullen impregneren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïmpregneerd hebben jij zult geïmpregneerd hebben hij zal geïmpregneerd hebben wij zullen geïmpregneerd hebben jullie zullen geïmpregneerd hebben zij zullen geïmpregneerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou impregneren jij zou impregneren hij zou impregneren wij zouden impregneren jullie zouden impregneren zij zouden impregneren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïmpregneerd hebben jij zou geïmpregneerd hebben hij zou geïmpregneerd hebben wij zouden geïmpregneerd hebben jullie zouden geïmpregneerd hebben zij zouden geïmpregneerd hebben
|
Gebiedende wijs |
impregneer
|
Aanvoegende wijs |
impregnere |