Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: feestvieren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
feestgevierd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vier feest
jij viert feest
hij viert feest
wij vieren feest
jullie vieren feest
zij vieren feest

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik feestvier
dat jij feestviert
dat hij feestviert
dat wij feestvieren
dat jullie feestvieren
dat zij feestvieren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb feestgevierd
jij hebt feestgevierd
hij heeft feestgevierd
wij hebben feestgevierd
jullie hebben feestgevierd
zij hebben feestgevierd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vierde feest
jij vierde feest
hij vierde feest
wij vierden feest
jullie vierden feest
zij vierden feest

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik feestvierde
dat jij feestvierde
dat hij feestvierde
dat wij feestvierden
dat jullie feestvierden
dat zij feestvierden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had feestgevierd
jij had feestgevierd
hij had feestgevierd
wij hadden feestgevierd
jullie hadden feestgevierd
zij hadden feestgevierd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal feestvieren
jij zult feestvieren
hij zal feestvieren
wij zullen feestvieren
jullie zullen feestvieren
zij zullen feestvieren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal feestgevierd hebben
jij zult feestgevierd hebben
hij zal feestgevierd hebben
wij zullen feestgevierd hebben
jullie zullen feestgevierd hebben
zij zullen feestgevierd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou feestvieren
jij zou feestvieren
hij zou feestvieren
wij zouden feestvieren
jullie zouden feestvieren
zij zouden feestvieren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou feestgevierd hebben
jij zou feestgevierd hebben
hij zou feestgevierd hebben
wij zouden feestgevierd hebben
jullie zouden feestgevierd hebben
zij zouden feestgevierd hebben

Gebiedende wijs
vier feest

Aanvoegende wijs
feestviere

Voorbeelden

  1. Ontspan, vier feest.
    Relaxed, festive.
  2. Willen jullie feestvieren?
    Do you want to celebrate?
  3. U kunt feestvieren.
    You can paint the town red!
  4. Ga weer feestvieren.
    Back to the party.
  5. Komen jullie feestvieren?
    You here for a party?
  6. Laten we feestvieren?
    Shall we celebrate?
  7. Moet je niet feestvieren?
    Shouldn 't you be celebrating?
  8. We gaan nu feestvieren!
    We be jammin' now!
  9. Goed, laat ons feestvieren.
    All right, let 's go party.
  10. Gewoon een beetje feestvieren.
    Just celebrating a little.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden