NL: beklijven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beklijfd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beklijf jij beklijft hij beklijft wij beklijven jullie beklijven zij beklijven
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beklijfd jij hebt beklijfd hij heeft beklijfd wij hebben beklijfd jullie hebben beklijfd zij hebben beklijfd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beklijfde jij beklijfde hij beklijfde wij beklijfd jullie beklijfd zij beklijfd
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beklijfd jij had beklijfd hij had beklijfd wij hadden beklijfd jullie hadden beklijfd zij hadden beklijfd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beklijven jij zult beklijven hij zal beklijven wij zullen beklijven jullie zullen beklijven zij zullen beklijven
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beklijfd hebben jij zult beklijfd hebben hij zal beklijfd hebben wij zullen beklijfd hebben jullie zullen beklijfd hebben zij zullen beklijfd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beklijven jij zou beklijven hij zou beklijven wij zouden beklijven jullie zouden beklijven zij zouden beklijven
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beklijfd hebben jij zou beklijfd hebben hij zou beklijfd hebben wij zouden beklijfd hebben jullie zouden beklijfd hebben zij zouden beklijfd hebben
|
Gebiedende wijs |
beklijf
|
Aanvoegende wijs |
beklijve |