Vertaal
Naar andere talen: • separar > DEseparar > ENseparar > FR
Vertalingen separar ES>NL

I separar

werkw.
Uitspraak:  [sepaaɾ]

1) hacer que una persona o cosa no esté en contacto o cerca de otra - opzijleggen
Separó la ropa que necesitaba para armar las valijas. - Hij legde de kleding opzij die hij nodig had om de koffers te pakken.

2) formar grupos con elementos iguales o similares que se encontraban mezclados con otros - sorteren
Separó las monedas de la alcancía en base a su valor. - Hij sorteerde de munten van de spaarpot naar gelang de waarde.

3) considerar determinadas cosas de manera aislada - scheiden
No me parece serio que haya que separar el trabajo del placer. - Het lijkt me niet serieus om het werk van het genoegen te scheiden.

4) ser una cosa la causa de que dos o más personas no estén juntas - verwijderen
Eran muy amigos pero los separaban sus respectivas creencias políticas. - Ze waren heel goeie vrienden maar ze werden verwijderd door hun respectievelijke politieke overtuigingen.

5) hacer que una persona abandone un trabajo o actividad - ontslaan
Lo separaron de su trabajo a causa de sospechas que nunca se comprobaron. - Ze werden van hun werk ontslagen vanwege verdenkingen die nooit werden bewezen.

6) hacer que dos o más personas o animales que se pelean dejen de hacerlo - uit elkaar halen
El árbitro separó a los boxeadores cuando tocó la campana. - De scheidsrechter haalde de boksers uit elkaar toen de klok luidde.

7) dejar una cosa para más tarde - apart houden
Separaré esta camisa para usarla después. - Ik zal dit hemd apart houden om het later te gebruiken.


II separarse

werkw.
Uitspraak:  [sepaaɾse]

1) distanciarse o tomar posiciones distintas dos personas o cosas - uit elkaar gaan
Lo acompañó hasta la estación de trenes y ahí se separaron. - Hij begeleidde hem tot het treinstation en van daaruit gingen ze uit elkaar.

2) dejar de vivir juntas dos personas casadas o que vivían en pareja - (gaan) scheiden
Se separaron después de diez años de convivencia. - Ze gingen na tien jaar samenwonen scheiden.

3) dejar una persona voluntariamente de pertenecer a una asociación política, social o religiosa - zich afscheiden
Se separó del partido y se presentó como candidato independiente. - Hij scheidde zich af van de partij en stelde zich als onafhankelijke kandidaat op.

4) volverse una comunidad política autónoma o independiente de aquella a la cual pertenecía - zich onafhankelijk maken
Hong Kong se separó del gobierno británico. - Hong Kong heeft zich van de Engelse regering onafhankelijk gemaakt.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
separar (znw.)de ontkoppeling (v)
separar (ww.) ontzetten (ww.) ; ontkoppelen (ww.) ; opdelen (ww.) ; ophalen (ww.) ; opheffen (ww.) ; oppotten (ww.) ; opsplitsen (ww.) ; opzij leggen (ww.) ; potten (ww.) ; scheiden (ww.) ; separeren (ww.) ; splijten (ww.) ; splitsen (ww.) ; stukmaken (ww.) ; tornen (ww.) ; uit de macht ontzetten (ww.) ; uit elkaar gaan (ww.) ; uit elkaar halen (ww.) ; uiteengaan (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitnemen (ww.) ; uitsplitsen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; verbreken (ww.) ; verbrijzelen (ww.) ; weghalen (ww.) ; wegnemen (ww.) ; zich splitsen (ww.) ; debrayeren (ww.) ; afbreken (ww.) ; afhaken (ww.) ; afhalen (ww.) ; afkoppelen (ww.) ; afkoppeling (ww.) ; afnemen (ww.) ; afrukken (ww.) ; afscheiden (ww.) ; afscheuren (ww.) ; afsplijten (ww.) ; afsplitsen (ww.) ; afzonderen (ww.) ; apart zetten (ww.) ; beëindigen (ww.) ; delen (ww.) ; extraheren (ww.) ; forceren (ww.) ; hamsteren (ww.) ; isoleren (ww.) ; loskoppelen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; losrukken (ww.) ; losscheuren (ww.) ; lostornen (ww.) ; lostrekken (ww.) ; meenemen (ww.) ; ontbinden (ww.)
separar scheiden
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `separar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abrir
ES: acumular a escondidas
ES: aislar
ES: alejar
ES: alejar de
ES: apartar
ES: arrancar
ES: asignar
ES: censurar