Vertalingen aplicar ES>NL
I aplicar
werkw.
1) poner una cosa sobre otra o en contacto para que actúe -
aanbrengen aplicar paños fríos contra la fiebre - het aanbrengen van koude compressen tegen de koorts |
2) poner en práctica un conocimiento -
toepassen Aplicaron la nueva teoría con muy buenos resultados. - Ze pasten de nieuwe theorie toe met zeer goede resultaten. |
3) asignar o afectar algo a otro -
toeleggen op Aplícate la lección para que no cometas el mismo error. - Leg je toe op de les zodat je niet dezelfde fout begaat. |
II aplicarse
werkw.
poner esmero y esfuerzo en una actividad -
zich toeleggen aplicarse al estudio de la Biblia - zich toeleggen op de studie van de Bijbel. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
aplicar (ww.) | gebruiken (ww.) ; zetten (ww.) ; utiliseren (ww.) ; uitwrijven (ww.) ; uitsmeren (ww.) ; toepassen (ww.) ; toedienen (ww.) ; smeren (ww.) ; plaatsen (ww.) ; leggen (ww.) ; insmeren (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; deponeren (ww.) ; bezigen (ww.) ; benutten (ww.) ; aanwenden (ww.) ; aangrijpen (ww.) |
aplicar | aanbrengen ; toevoeren ; toedienen ; doen corresponderen ; afbeelden |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `aplicar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: administrarES: apostarES: aprovecharES: colocarES: comenzarES: consumirES: depositarES: ejercerES: emplearES: encajar