Vertaal
Naar andere talen: • aplicar > DEaplicar > ENaplicar > FR
Vertalingen aplicar ES>NL

I aplicar

werkw.
Uitspraak:  [apliˈkaɾ]

1) poner una cosa sobre otra o en contacto para que actúe - aanbrengen
aplicar paños fríos contra la fiebre - het aanbrengen van koude compressen tegen de koorts

2) poner en práctica un conocimiento - toepassen
Aplicaron la nueva teoría con muy buenos resultados. - Ze pasten de nieuwe theorie toe met zeer goede resultaten.

3) asignar o afectar algo a otro - toeleggen op
Aplícate la lección para que no cometas el mismo error. - Leg je toe op de les zodat je niet dezelfde fout begaat.


II aplicarse

werkw.
Uitspraak:  [apliˈkaɾse]

poner esmero y esfuerzo en una actividad - zich toeleggen
aplicarse al estudio de la Biblia - zich toeleggen op de studie van de Bijbel.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aplicar (ww.) gebruiken (ww.) ; zetten (ww.) ; utiliseren (ww.) ; uitwrijven (ww.) ; uitsmeren (ww.) ; toepassen (ww.) ; toedienen (ww.) ; smeren (ww.) ; plaatsen (ww.) ; leggen (ww.) ; insmeren (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; deponeren (ww.) ; bezigen (ww.) ; benutten (ww.) ; aanwenden (ww.) ; aangrijpen (ww.)
aplicar aanbrengen ; toevoeren ; toedienen ; doen corresponderen ; afbeelden
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `aplicar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: administrar
ES: apostar
ES: aprovechar
ES: colocar
ES: comenzar
ES: consumir
ES: depositar
ES: ejercer
ES: emplear
ES: encajar