Vertaal
Naar andere talen: • Schlagen > ENSchlagen > ESSchlagen > FR
Vertalingen Schlagen DE>NL

schlagen

werkw.
Uitspraak:  ʃlaːgən]

1) jemandem einen oder mehrere Schläge versetzen - (ver)slaan , vechten
jemandem mit der Hand / Faust ins Gesicht schlagen - iemand met de hand / vuist in het gezicht slaan
jemanden k.o. / zu Boden schlagen - iemand ko tegen de grond slaan
wild um sich schlagen - wild om zich heen slaan
Er schlug dem Angreifer das Messer aus der Hand. - Hij sloeg het mes uit de hand van de aanvaller.
Er wurde von den Jugendlichen krankenhausreif geschlagen. - Hij werd het ziekenhuis ingeslagen door de jongeren.
uitdrukking sich (mit jdm) (um etw.) schlagen
uitdrukking sich nicht um etw. schlagen

2) einen oder mehrere Schläge mit Kraft ausführen - slaan
Er schlug mir anerkennend auf die Schulter. - Hij sloeg mij goedkeurend op de schouder.
einen Nagel in die Wand schlagen - een spijker in de muur slaan
mit der Hacke ein Loch ins Eis schlagen - met de pikhouweel een gat in het ijs slaan

3) ein Körperteil heftig auf und ab oder hin und her bewegen - slaan
Die Katze schlug erregt mit dem Schwanz. - De kat sloeg opgewonden met zijn staart.

4) etw. mit Schwung berühren - slaan
Er stolperte und schlug mit dem Kopf gegen die Tür. - Hij struikelde en kwam met zijn hoofd tegen de deur.
Zweige schlugen ihr ins Gesicht, als sie durch den Wald rannte. - Takken sloegen in haar gezicht toen zij door het bos rende.

5) kräftig rühren - slaan
das Eiweiß steif schlagen - het eiwit stijf slaan
Butter und Zucker schaumig schlagen - boter en suiker tot schuim slaan

6) ein Spiel oder einen Wettkampf gegen jemanden gewinnen - verslaan
Im letzten Spiel wurden sie 2:0 geschlagen. - In de laatste wedstrijd werden zij met 2:0 verslagen.
uitdrukking sich geschlagen geben

7) sich irgendwie behaupten - staande houden
Ihr habt euch tapfer geschlagen! - Jullie hebben je dapper staande gehouden!

8) eine Figur aus einem Brettspiel bringen - slaan
mit der Dame einen Bauern schlagen - met de vrouw een boer slaan

9) fällen, absägen - vellen

10) eine bestimmte Uhrzeit durch Töne anzeigen - slaan
Die Uhr schlug Mitternacht. - De klok sloeg middernacht.

11) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. auf etw. / zu etw. schlagen

12) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. schlägt jemandem auf etw.

13) deel van de uitdrukking:
uitdrukking mit jemandem / etw. geschlagen sein

14) deel van de uitdrukking:
uitdrukking nach dem Vater / der Mutter / ... schlagen

15) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich in die Büsche / durchs Unterholz / ... schlagen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
schlagen (ww.) raken (ww.) ; hard slaan (ww.) ; heien (ww.) ; hengsten (ww.) ; in tweeën houwen (ww.) ; kampen (ww.) ; kleunen (ww.) ; klieven (ww.) ; klinken (ww.) ; kloppen (ww.) ; kloven (ww.) ; knokken (ww.) ; matten (ww.) ; meppen (ww.) ; overwinnen (ww.) ; hameren (ww.) ; rammen (ww.) ; slaan (ww.) ; spijkeren (ww.) ; timmeren (ww.) ; tokkelen (ww.) ; treffen (ww.) ; vastnagelen (ww.) ; vastslaan (ww.) ; vastspijkeren (ww.) ; vechten (ww.) ; verkrijgen (ww.) ; verslaan (ww.) ; winnen (ww.) ; een radslag maken (ww.) ; bakkeleien (ww.) ; behalen (ww.) ; bekampen (ww.) ; beroeren (ww.) ; bestrijden (ww.) ; beuken (ww.) ; bevechten (ww.) ; bonken (ww.) ; doorhouwen (ww.) ; doorklieven (ww.) ; doormidden hakken (ww.) ; duelleren (ww.) ; een klap geven (ww.) ; een opdonder verkopen (ww.) ; doorhakken (ww.)
das Schlagenhet geklots ; het gebeuk ; het gebonk ; het gebons ; de slag
Schlagen klappen ; touw slaan ; slaan van room ; slaan ; pingelen ; kloppen ; klinken
Bronnen: interglot; Horecagids; Wikipedia; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Schlagen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abhacken
DE: abhauen
DE: abholzen
DE: Annageln
DE: antun
DE: balgen
DE: bekommen
DE: bersten
DE: besiegen
DE: bestreiten

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: schlagen auf NL: tellen, rekenen bij
DE: schlagen zu NL: toevoegen aan, voegen bij
DE: in die Flucht schlagen NL: op de vlucht drijven
DE: einen Kreis schlagen NL: een cirkel trekken
DE: einen Purzelbaum schlagen NL: een buiteling maken
DE: ein Rad schlagen NL: pronken (van pauw) NL: de radslag maken
DE: Kapital schlagen aus NL: munt slaan uit
DE: Schnee schlagen NL: schuim kloppen
DE: Wunden schlagen NL: wonden toebrengen, slaan
DE: Wurzeln schlagen NL: wortel schieten
DE: wie vor den Kopf geschlagen NL: als versuft
DE: das schlägt nicht in mein Fach NL: dat hoort niet tot mijn vak
DE: nach dem Vater schlagen NL: naar zijn vader aarden
DE: zu Buch schlagen NL: tellen, zwaar wegen
DE: sich schlagen NL: vechten, strijden
DE: sich mit einem schlagen NL: ook: met iemand duelleren
DE: sich ins Mittel schlagen NL: tussenbeide komen
DE: sich seitwärts in die Büsche schlagen NL: maken dat men wegkomt