antun

werkw.

Uitspraak:

[ˈantuːn]

1) etw. tun, das jemandem schadet oder unangenehm ist - aandoen

Wie konntest du mir das antun? - Hoe kon je me dat aandoen?

sich etw. antun (=Selbstmord begehen) - zich iets aandoen

2) deel van de uitdrukking:

etw. / jemand hat es jemandem angetan (=etw. / jemand gefällt jdm) - iets/iemand heeft iemand ontroerd Seine charmante Art hatte es ihr angetan. - Zijn charmante wijze had haar ontroerd.

© K Dictionaries Ltd.

antun (ww.)

aandoen (ww.) ; aangaan (ww.) ; beroeren (ww.) ; berokkenen (ww.) ; betreffen (ww.) ; kwaad doen (ww.) ; misdrijven (ww.) ; raken (ww.) ; treffen (ww.) ; veroorzaken (ww.)

Bron: interglot




DE: anrichten
DE: anstiften
DE: anzetteln
DE: auslösen
DE: bereiten
DE: besiegen
DE: betreffen
DE: bewegen
DE: bewirken
DE: erregen

DE: sie hat es ihm angetan NL: zij heeft zijn hoofd op hol gebracht
DE: sich etwas antun NL: zelfmoord plegen
DE: danach angetan sein NL: ernaar zijn