Vertalingen knallen NL>DE
knallen
werkw.
Uitspraak: | [ˈknɑlə(n)] |
Verbuigingen: | knalde (verl.tijd ) heeft geknald (volt.deelw.) |
1) met grote snelheid bewegen en een knal geven -
krachen , knallen knallende champagnekurken - knallende Champagnerkorken De losgeslagen caravan knalt tegen de muur. - Der losgerissene Wohnwagen knallte gegen die Wand. |
2) heel snel gaan of doen gaan -
schießen , knallen De omzet knalt omhoog. - Der Umsatz schießt nach oben. De voetballer knalt zijn club naar de overwinning. - Der Fußballer schießt seinen Verein zum Sieg. |
3) deel van de uitdrukking: -
knallende hoofdpijn/koppijn (=heel hevige hoofdpijn) - stechender Kopfschmerz
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
knallen (ww.) | ballern (ww.) ; bumsen (ww.) ; donnern (ww.) ; knallen (ww.) ; krachen (ww.) ; schmettern (ww.) |
knallen (werkw.) | knallen |
knallen | Abknallen ; Knallen |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `knallen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: exploderenNL: klappenNL: schietenNL: smakkenNL: smijten