Vertaal
Naar andere talen: • terminar > DEterminar > ENterminar > FR
Vertalingen terminar ES>NL

I terminar

werkw.
Uitspraak:  [teɾmi'naɾ]

llevar una cosa a su final o hacer la última parte de una cosa - (be)eindigen
Terminé mis estudios. - Ik heb mijn studie afgemaakt.
Las fuertes lluvias de marzo terminaron con la sequía. - De zware regens van maart hebben een einde aan de droogte gemaakt.


II terminar

werkw.

1) consumir una cosa totalmente - opmaken
No terminó su comida porque se sentía mal. - Hij heeft zijn maaltijd niet opgegeten omdat hij zich niet lekker voelde.

2) estar una persona en la última parte o etapa de algo - afmaken
Terminé mis tareas antes de tiempo y me fui de compras. - Ik heb mijn huiswerk voortijdig afgemaakt en ging boodschappen doen.


III terminar

werkw.

1) llegar una cosa a su fin - bëeindigen
Terminó el juicio y el acusado espera su sentencia. - De rechtszaak is beëindigd en de verdachte wacht op zijn vonnis.

2) romper una relación amorosa - uitmaken
Terminamos con un noviazgo de seis años. - We hebben een verloving van zeven jaar uitgemaakt.

3) hacer que deje de existir una cosa material o inmaterial - een einde maken
El presidente electo prometió terminar con la corrupción. - De gekozen president beloofde om een einde aan de corruptie te maken.

4) matar o producir un daño muy grande a una persona - een einde maken
La droga terminó con su vida. - De drugs maakte een einde aan zijn leven.

5) convertirse una acción en algo negativo con el tiempo - uitlopen op
Sus malas decisiones terminaron llevándolo a la quiebra. - Zijn verkeerde beslissingen hebben hem uiteindelijk bankroet gemaakt.

6) tener una cosa su final como se expresa - een uiteinde hebben
La cúpula del templo termina en punta. - De koepel van de tempel loopt spits toe.

7) realizar una acción como final de una serie de acciones o de un proceso - uiteindelijk doen
Venció su timidez y terminó invitándola a salir. - Hij overwon zijn verlegenheid en uiteindelijk heeft hij haar uitgenodigd om uit te gaan.
uitdrukking no terminar de + infinitivo

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
terminar (ww.) uithebben (ww.) ; opdrinken (ww.) ; opgebruiken (ww.) ; opkrijgen (ww.) ; opmaken (ww.) ; oproken (ww.) ; perfectioneren (ww.) ; regelen (ww.) ; spieken (ww.) ; stoppen (ww.) ; teneindelopen (ww.) ; termineren (ww.) ; uitdrinken (ww.) ; legen (ww.) ; uitkrijgen (ww.) ; uitpraten (ww.) ; uitraken (ww.) ; uitspreken (ww.) ; vervolledigen (ww.) ; vervolmaken (ww.) ; volbrengen (ww.) ; volledig maken (ww.) ; volmaken (ww.) ; voltooien (ww.) ; zaakafwikkeling (ww.) ; leegmaken (ww.) ; afdoen (ww.) ; afkijken (ww.) ; afkrijgen (ww.) ; aflopen (ww.) ; afmaken (ww.) ; afronden (ww.) ; afwerken (ww.) ; afwikkelen (ww.) ; beëindigen (ww.) ; beslissen (ww.) ; besluiten (ww.) ; completeren (ww.) ; eindigen (ww.) ; erdoor jagen (ww.) ; ermee uitscheiden (ww.) ; klaarkrijgen (ww.) ; klaarmaken (ww.) ; klaren (ww.) ; ledigen (ww.) ; leegdrinken (ww.) ; leeghalen (ww.)
terminar afsluiten ; klaarkomen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `terminar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: acabar con una
ES: acabarse
ES: acordar
ES: apurar
ES: arreglar
ES: caducar
ES: celebrar
ES: complementar
ES: completar