Vertaal
Naar andere talen: • apurar > DEapurar > ENapurar > FR
Vertalingen apurar ES>NL

I apurar

werkw.
Uitspraak:  [apuˈɾaɾ]

1) hacer que una persona haga algo más rápido - haasten
Apuró a sus colegas para cerrar temprano. - Hij haastte zijn collega´s om vroeg te kunnen sluiten.

2) molestar, causar sufrimiento o preocupación - hinderen
Me apura mucho pedir dinero. - Ik vind het heel vervelend om geld te vragen.

3) presionar a una persona para que haga algo - haasten
No me gusta que me apuren. - Ik houd er niet van om gehaast te worden.

4) llevar algo al límite o extremo - opmaken
Apuró sus fuerzas para llegar a la meta. - Hij gebruikte al zijn laatste krachten om de eindstreep te halen.

5) agotar, consumir completamente algo - leegdrinken
Los invitados apuraron hasta la última gota de vino. - De genodigden hebben de wijn tot de laatste druppel opgedronken.

6) cortar el pelo de la barba - goed scheren
El peluquero apuró bien y él salió impecable. - De kapper scheerde goed en hij zag er onberispelijk uit.


II apurarse

werkw.
Uitspraak:  [apuˈɾaɾse]

1) darse prisa, realizar una tarea con rapidez - zich haasten
¡Apúrate que queda poco tiempo! - Schiet op want er is bijna geen tijd meer!

2) realizar una tarea antes de tiempo - zich haasten
Me apuré a comprar el celular pero fue una mala decisión. - Ik heb me gehaast met het kopen van de mobiele telefoon maar het was een verkeerde beslissing.

3) sentir tristeza, preocupación o vergüenza - zich zorgen maken
No te apures, todo se solucionará. - Maak je geen zorgen, alles komt in orde.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
apurar (ww.) iemand opstoken (ww.) ; ledigen (ww.) ; leegdrinken (ww.) ; leegmaken (ww.) ; opdrinken (ww.) ; opjutten (ww.) ; opzetten (ww.) ; uitdrinken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `apurar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acabar
ES: agobiar
ES: animar
ES: apremiar
ES: apresurar
ES: conminar a
ES: exhortar
ES: exigir
ES: incitar
ES: insistir