Vertalingen pinchar ES>NL
I pinchar
werkw.
1) clavar en una superficie un objeto punzante -
prikken Mi hermana pinchó el balón con un clavo. - Mijn zus prikte de bal met een spijker. |
2) sujetar una cosa en una superficie con un objeto afilado -
vastprikken Pinchó la publicidad de un acto en el avisador. - Hij prikte de aankondiging van een plechtigheid op het aanmeldingenbord. |
3) poner inyecciones -
een prik geven La enfermera pinchó al paciente. - De verpleegster gaf de patiënt een prik. |
4) incitar a la ejecución de algo -
aansporen El jefe nos pincha para que aceleremos el trabajo. - De baas spoort ons aan om het werk te versnellen. |
5) causar enojo a una persona -
stangen Mi hermano mayor me pincha sólo por gusto. - Mijn oudere broer zit me alleen maar voor de lol te stangen. |
6) intervenir una línea telefónica telecommunicatie -
afluisteren La policía pinchó el teléfono de un individuo sospechoso de espionaje. - De politie luisterde de telefoon af van een figuur verdacht van spionage. |
II pinchar
werkw.
1) emitir una televisora sin autorización programas de otra radio, tv -
illegaal uitzenden En el canal del pueblo pinchan programas de la capital. - Op het dorpskanaal worden illegaal programma´s van de hoofdstad uitgezonden. |
2) sufrir un pinchazo la rueda de un vehículo -
een lekke band krijgen Pinchamos en medio de la ruta. - We kregen midden op de weg een lekke band. |
ni pinchar ni cortar (=no tener una persona ninguna función en cierta actividad o lugar) - niets te zoeken hebben
Esta chica ni pincha ni corta aquí. - Dit meisje heeft hier niets te zoeken.
|
III pincharse
werkw.
1) clavarse un objeto punzante -
zich prikken Me he pinchado un dedo. - Ik heb me aan een vinger geprikt. |
2) inyectarse drogas -
spuiten Dejó de pincharse hace muchos años. - Hij is jaren geleden gestopt met spuiten. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
pinchar (ww.) | opensteken (ww.) ; uitlokken (ww.) ; uitdagen (ww.) ; toesnauwen (ww.) ; toehappen (ww.) ; toebijten (ww.) ; snijden (ww.) ; provoceren (ww.) ; prikken in (ww.) ; priemen (ww.) ; perforeren (ww.) ; ophitsen (ww.) ; openprikken (ww.) ; happen (ww.) ; gaatjes maken in (ww.) ; doorprikken (ww.) ; doorboren (ww.) ; dichtbijten (ww.) ; afsnijden (ww.) ; aanvreten (ww.) ; aanleiding geven tot (ww.) ; aanbijten (ww.) |
pinchar | flirten |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `pinchar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: afrontarES: animarES: atormentarES: barrenarES: causarES: chancearES: cortarES: dar motivo paraES: dar un navajazoES: desafiar