Vertalingen estirar ES>NL
I estirar
werkw.
1) dilatar o poner tensa una cosa -
uitrekken estirar una goma - een elastiek uitrekken |
2) desplegar algo doblado o arrugado -
gladstrijken estirar la ropa - de kleren gladstrijken |
3) gastar dinero con lentitud o moderación -
zuinig zijn met estirar el sueldo para llegar a fin de mes - zuinig zijn met het salaris om het einde van de maand te halen |
4) hacer más largo o dilatado algo -
rekken estirar un discurso - een toespraak rekken |
5) poner recto un miembro del cuerpo para desentumecerlo -
strekken estirar las piernas después de un viaje en avión - de benen strekken na een vliegreis |
estirar la pata (=morir una persona) - het loodje leggen
El abuelito estiró la pata. - De oude man heeft het loodje gelegd.
|
II estirarse
werkw.
1) desarrollarse físicamente una persona -
groeien Mi hijo se ha estirado mucho este año. - Mijn zoon is dit jaar flink gegroeid. |
2) extender pies y brazos para desperezarse -
zich uitrekken estirarse al despertar - zich uitrekken bij het wakker worden |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
estirar (ww.) | loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; oprekken (ww.) ; opspannen (ww.) ; rechten (ww.) ; rechtmaken (ww.) ; rechttrekken (ww.) ; rekken (ww.) ; spannen (ww.) ; strekken (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitstrekken (ww.) ; uittrekken (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `estirar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abandonarES: abrirES: alargarES: apartarES: armarES: arrancarES: asignarES: cederES: censurarES: contraer