Vertalingen armar ES>NL
I armar
werkw.
1) dar o suministrar armas a alguien -
bewapenen La Policía armó a los nuevos oficiales. - De politie heeft de nieuwe officieren bewapend. |
2) poner en una embarcación lo necesario para navegar scheepvaart -
gebruiksklaar maken Armaron la nave antes de zarpar. - Ze hebben het vaartuig gebruiksklaar gemaakt voordat het anker werd gelicht. |
3) dar a alguien lo necesario para cumplir un objetivo -
wapenen Armaron a su hijo con educación para que pueda tener un buen trabajo. - Ze hebben hun zoon gewapend met onderwijs zodat het een goede baan kan krijgen. |
4) poner una estructura para que sostenga algo -
versterken Una estructura de hierro arma el piso de madera. - Een ijzeren structuur versterkt de houten vloer. |
5) juntar y unir las piezas para formar algo -
in elkaar zetten armar un rompecabezas - een puzzel in elkaar zetten |
6) organizar una cosa -
organiseren armar un desfile - een optocht organiseren |
7) ocasionar o provocar una situación violenta -
veroorzaken armar gran alboroto - grote opschudding veroorzaken |
II armarse
werkw.
1) adoptar la actitud para conseguir o superar algo -
zich wapenen Se armó de paciencia para enseñarle al niño. - Hij wapende zich met geduld om het kind te onderrichten. |
2) pararse y no querer seguir -
niet willen bewegen El perro se arma frente a la casa y tengo que arrastrarlo del collar. - De hond blijft voor het huis stilstaan en ik moet hem bij de ketting meeslepen. |
3) obstinarse en una negativa -
dwars liggen El niño se arma y no hace los deberes. - Het kind ligt dwars en maakt het huiswerk niet. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
armar (ww.) | aandoen (ww.) ; bepantseren (ww.) ; berokkenen (ww.) ; bewapenen (ww.) ; harnassen (ww.) ; in het leven roepen (ww.) ; maken (ww.) ; muziek componeren (ww.) ; opspannen (ww.) ; scheppen (ww.) ; spannen (ww.) ; veroorzaken (ww.) ; wapenen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `armar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acondicionarES: alargarES: apostarES: apostarseES: arreglarES: blindarES: causarES: cederES: colocarES: comerse