Vertaal
Naar andere talen: • acomodar > DEacomodar > ENacomodar > FR
Vertalingen acomodar ES>NL

I acomodar

werkw.
Uitspraak:  [akomoˈðaɾ]

1) poner en un lugar cómodo o conveniente - onderbrengen
acomodar a los huéspedes - de gasten onderbrengen

2) ordenar o preparar de modo conveniente - aanpassen
acomodar los horarios - de tijden aanpassen

3) dar a alguien un cargo o empleo - verschaffen
Acomodó a un pariente en su oficina. - Hij verschafte een familielid een functie in zijn kantoor.


II acomodarse

werkw.
Uitspraak:  [akomoˈðaɾse]

1) ponerse cómodo, sentirse a gusto en un lugar - het zich gemakkelijk maken
acomodarse en el sofá - zich op de bank nestelen

2) ser adecuado o apropiado para algo - zich schikken
Se acomoda perfectamente a mis necesidades. - Hij schikt zich perfect naar mijn behoeften.

3) acostumbrarse a una situación, aceptarla - zich aanpassen
acomodarse al nuevo jefe - zich aanpassen aan de nieuwe baas

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
acomodar (ww.) iets neerleggen (ww.) ; neervlijen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `acomodar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: adaptar
ES: adecuar
ES: ajustar
ES: arreglar
ES: asentar
ES: colocar
ES: dejar
ES: depositar
ES: determinar
ES: disponer