Vertalingen acomodar ES>NL
I acomodar
werkw.
1) poner en un lugar cómodo o conveniente -
onderbrengen acomodar a los huéspedes - de gasten onderbrengen |
2) ordenar o preparar de modo conveniente -
aanpassen acomodar los horarios - de tijden aanpassen |
3) dar a alguien un cargo o empleo -
verschaffen Acomodó a un pariente en su oficina. - Hij verschafte een familielid een functie in zijn kantoor. |
II acomodarse
werkw.
1) ponerse cómodo, sentirse a gusto en un lugar -
het zich gemakkelijk maken acomodarse en el sofá - zich op de bank nestelen |
2) ser adecuado o apropiado para algo -
zich schikken Se acomoda perfectamente a mis necesidades. - Hij schikt zich perfect naar mijn behoeften. |
3) acostumbrarse a una situación, aceptarla -
zich aanpassen acomodarse al nuevo jefe - zich aanpassen aan de nieuwe baas |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
acomodar (ww.) | iets neerleggen (ww.) ; neervlijen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `acomodar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adaptarES: adecuarES: ajustarES: arreglarES: asentarES: colocarES: dejarES: depositarES: determinarES: disponer