Vertaal
Naar andere talen: • asignar > DEasignar > ENasignar > FR
Vertalingen asignar ES>NL

asignar

werkw.
Uitspraak:  [asiγˈnaɾ]

1) fijar o señalar lo que le corresponde a alguien - toebedelen
Asignaron a los niños mayor cantidad de leche. - Ze hebben de kinderen meer melk toebedeeld.

2) dar a alguien una tarea, una función o un cargo - toewijzen
En la organización de la fiesta me asignaron las bebidas. - In de organisatie van het feest kreeg ik de drank toegewezen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
asignar (ww.) loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; wijzen naar (ww.)
asignar aanduiden ; aanwijzen ; toewijzen
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `asignar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abrir
ES: achacar
ES: adjudicar
ES: apartar
ES: arrancar
ES: atribuir
ES: cargar
ES: censurar
ES: conceder