Vertalingen asignar ES>NL
asignar
werkw.
1) fijar o señalar lo que le corresponde a alguien -
toebedelen Asignaron a los niños mayor cantidad de leche. - Ze hebben de kinderen meer melk toebedeeld. |
2) dar a alguien una tarea, una función o un cargo -
toewijzen En la organización de la fiesta me asignaron las bebidas. - In de organisatie van het feest kreeg ik de drank toegewezen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
asignar (ww.) | loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; wijzen naar (ww.) |
asignar | aanduiden ; aanwijzen ; toewijzen |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `asignar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abandonarES: abrirES: achacarES: adjudicarES: apartarES: arrancarES: atribuirES: cargarES: censurarES: conceder