Vertaal
Naar andere talen: • atribuir > DEatribuir > ENatribuir > FR
Vertalingen atribuir ES>NL

I atribuir

werkw.
Uitspraak:  [aiβuˈiɾ]

1) creer y decir que alguien es responsable de algo - verantwoordelijk stellen
La policía atribuyó el crimen al conocido asesino. - De politie heeft het misdrijf toegeschreven aan de bekende moordenaar.

2) creer y decir que una cosa es la causa de algo - toeschrijven
Atribuimos el éxito de la conferencia a la fama del escritor. - We schrijven het succes van de conferentie toe aan de beroemdheid van de schrijver.

3) creer y decir que algo tiene cierta cualidad - toebedelen
Atribuyen propiedades curativas a esa planta. - Ze bedelen geneeskrachtige eigenschappen toe aan deze plant.

4) dar a alguien una función o tarea exclusiva - toekennen
El ejército atribuyó poderes especiales al dictador. - Het leger kende bijzondere machten toe aan de dictator.


II atribuirse

werkw.
Uitspraak:  [aiβuˈiɾse]

asignarse como propias acciones o cualidades - opeisen
El grupo terrorista se atribuyó el atentado. - De terroristische groep eiste de aanslag op.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
atribuir (ww.) aanrekenen (ww.) ; gunnen (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; toebedelen (ww.) ; toekennen (ww.) ; toeschrijven (ww.) ; toewijzen (ww.) ; wijten (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `atribuir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acceder
ES: acceder a
ES: achacar
ES: acusar
ES: admitir
ES: aprender
ES: asignar
ES: atender a
ES: cargar
ES: ceder