Vertalingen atribuir ES>NL
I atribuir
werkw.
1) creer y decir que alguien es responsable de algo -
verantwoordelijk stellen La policía atribuyó el crimen al conocido asesino. - De politie heeft het misdrijf toegeschreven aan de bekende moordenaar. |
2) creer y decir que una cosa es la causa de algo -
toeschrijven Atribuimos el éxito de la conferencia a la fama del escritor. - We schrijven het succes van de conferentie toe aan de beroemdheid van de schrijver. |
3) creer y decir que algo tiene cierta cualidad -
toebedelen Atribuyen propiedades curativas a esa planta. - Ze bedelen geneeskrachtige eigenschappen toe aan deze plant. |
4) dar a alguien una función o tarea exclusiva -
toekennen El ejército atribuyó poderes especiales al dictador. - Het leger kende bijzondere machten toe aan de dictator. |
II atribuirse
werkw.
asignarse como propias acciones o cualidades -
opeisen El grupo terrorista se atribuyó el atentado. - De terroristische groep eiste de aanslag op. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
atribuir (ww.) | aanrekenen (ww.) ; gunnen (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; toebedelen (ww.) ; toekennen (ww.) ; toeschrijven (ww.) ; toewijzen (ww.) ; wijten (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `atribuir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: accederES: acceder aES: achacarES: acusarES: admitirES: aprenderES: asignarES: atender aES: cargarES: ceder