| Uitspraak: | [stan] |
| Verbuigingen: | stond (verl.tijd ) heeft gestaan (volt.deelw.) |
| gaan staan om iemand te begroeten - ponerse de pie para saludar a alguien in de keuken staan koken - estar cocinando en la cocina |
| Mijn fiets staat tegen de boom. - Mi bicicleta apoya contra el árbol. De borden staan in de kast - Los platos están en el armario. Ons huis staat naast de supermarkt. - Nuestra casa está al lado del supermercado. Hoeveel letters staan er op deze regel? - ¿Cuántas letras hay en esta línea? |
| Het huis staat in brand. - La casa está ardiendo. De stoplicht staat op groen. - El semáforo está en verde. |
| Die jurk staat je goed. - Ese vestido se te sienta bien. Dat kun je niet doen, dat staat raar. - No puedes hacer eso, queda mal. |
Daar staat me iets van bij.(=daar herinner ik me iets van) - Lo recuerdo vagamente. |
laat staan(=en zeker niet) - y mucho menos Dat is niet correct, laat staan fraai. - No es correcto y mucho menos bueno. |
Voorbeeldzinnen laden....