| Uitspraak: | [zɛin] |
| Verbuigingen: | was (verl.tijd ) is geweest (volt.deelw.) |
| Er is een boomsoort die meer dan honderd meter hoog kan worden. - Hay una especie de árbol que puede tener una altura de más de cien metros. | |
er geweest zijn(=gaan sterven) - morirse |
| Waar zijn jullie? - ¿Dónde estáis? Ik ben weer thuis. - Estoy de vuelta en casa. |
| ziek zijn - estar enfermo blij zijn - estar feliz | |
op iemand zijn(=verliefd zijn op iemand) - gustarle de alguien Zij is op mij, maar ik ben niet op haar. - Ella le gusta de mí, pero yo no de ella. |
| De bomen zijn omgehakt. - Los árboles han sido talados. Ze is gevallen. - Ella se ha caído. |
| Uitspraak: | [zɛin] |
| Zijn fiets is te hoog voor mij. - Su bicicleta es demasiado alta para mí. |
Voorbeeldzinnen laden....