Vertalingen stoken NL>DE
stoken
werkw.
Uitspraak: | [ˈstokə(n)] |
Verbuigingen: | stookte (verl.tijd ) heeft gestookt (volt.deelw.) |
1) (een ruimte) met een kachel verwarmen -
heizen je huis warm stoken in de winter - das Haus im Winter heizen |
2) als brandstof gebruiken -
verbrennen hout stoken in de open haard - Holz im Kamin verbrennen een vuurtje stoken - ein Feuerchen machen |
3) (sterkedrank) maken uit alcoholhoudende vloeistof -
brennen brandewijn stoken - Schnaps brennen |
4) proberen mensen ruzie te laten krijgen -
hetzen , aufhetzen stoken in een goed huwelijk - glücklich Verheiratete gegeneinander aufhetzen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
stoken (ww.) | anblasen (ww.) ; anfachen (ww.) ; anfeuern (ww.) ; anschüren (ww.) ; brennen (ww.) ; destillieren (ww.) ; schüren (ww.) ; stochen (ww.) |
stoken | Bedienung des Feuers ; das Feuer bedienen ; den Rost beschicken ; heizen ; Kohle aufwerfen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `stoken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanblazenNL: aanstokenNL: aanwakkerenNL: brandstofNL: distillerenNL: kachelNL: ophitsenNL: oppokenNL: opporrenNL: opruienUitdrukkingen en gezegdes
NL: (flink)
stoken
DE: einheizenNL: kolen
stoken
DE: mit Kohlen heizenNL: een vuurtje
stoken
DE: ein Feuer machen DE: (aanwakkeren) anfachen, schüren DE: (opruien) aufwiegeln, Unruhe stiftenNL: ruzie
stoken
DE: stänkern, Händel stiftenNL: (tegen iemand)
stoken
DE: hetzenNL: (brandewijn)
stoken
DE: brennenNL: de tanden
stoken
DE: in den Zähnen stochern