Vertalingen aflopen NL>DE
aflopen
werkw.
Uitspraak: | [ˈɑflopə(n)] |
Verbuigingen: | liep af (verl.tijd ) is afgelopen (volt.deelw.) |
1) eindigen -
ablaufen , enden De huurtermijn loopt volgende maand af. - Die Mietdauer endet im folgenden Monat. Als hij zo blijft zuipen, zal het verkeerd met hem aflopen. - Wenn er so weitertrinkt, wird es schlimm mit ihm enden. |
2) naar beneden gaan -
ablaufen De kade loopt hier schuin af, zodat je makkelijk bij het water komt. - Die Kade läuft hier schräg ab, sodass man bequem ans Wasser kommt. |
3) (van een wekker) afgaan -
ablaufen Ik had de wekker wel gezet, maar hij liep niet af. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
aflopen (ww.) | erlöschen (ww.) ; zu Ende laufen (ww.) ; zu Ende gehen (ww.) ; vorbei gehen (ww.) ; verstreichen (ww.) ; vergehen (ww.) ; verfallen (ww.) ; sich begeben (ww.) ; leicht abfallend (ww.) ; enden (ww.) ; anstreben (ww.) ; anlaufen (ww.) ; ablaufen (ww.) |
aflopen (werkw.) | abfallen |
aflopen | abfallen ; faellig werden ; auslaufen ; abgehen |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Wiktionary; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `aflopen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanbelandenNL: aankomenNL: aanlandenNL: afgaanNL: afleggenNL: afreizenNL: arriverenNL: buigenNL: doorgaanNL: eindigenUitdrukkingen en gezegdes
NL: (de trap)
aflopen
DE: hinabgehen, hinuntergehenNL: de hele stad
aflopen
DE: die ganze Stadt durchstreifen, (voor bepaald artikel) die ganze Stadt nach etwas ablaufenNL: (een school)
aflopen
DE: durchmachen, absolvierenNL: de schoenen
aflopen
DE: sich die Schuhe ablaufenNL: (een weg) helemaal
aflopen
DE: zu Ende gehenNL: (van zijn plaats)
aflopen
DE: fortlaufen, weglaufenNL: op iemand
aflopen
DE: auf einen zugehen, zulaufenNL: goed
aflopen
DE: gut ausgehen DE: ablaufenNL: (het contract) loopt af
DE: erlischtNL: (de weg) loopt af
DE: fällt ab, ist abschüssigNL: (de wekker) loopt af
DE: rasseltNL: (de wissel) loopt af
DE: wird fälligNL: het loopt af met de zieke
DE: es geht mit dem Kranken zu Ende