Vertalingen afgaan NL>DE
afgaan
werkw.
Uitspraak: | [ˈɑfxan] |
Verbuigingen: | ging af (verl.tijd ) is afgegaan (volt.deelw.) |
1) gaan werken -
ertönen , klingeln , ertönen De wekker gaat 's morgens om half zeven af. - Der Wecker klingelt morgens um halb sieben. Het alarm gaat af. - Der Alarm ertönt. |
2) iets onhandigs doen dat anderen merken -
sich blamieren bij het versieren van een meisje afgaan door je verlegenheid - sich beim Aufreißen eines Mädchens blamieren |
afgaan als een gieter (=heel erg blunderen) - sich unsterblich blamieren
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
afgaan (ww.) | auffliegen (ww.) ; sich blamieren (ww.) ; schiefgehen (ww.) ; scheitern (ww.) ; mißraten (ww.) ; mißlingen (ww.) ; irren (ww.) ; fehlschlagen (ww.) ; danebengehen (ww.) ; abgehen (ww.) |
afgaan (werkw.) | sich blamieren ; hinuntergehen ; abgehen |
afgaan | Ablösung der Wache ; losgehen ; heruntergehen ; die Bühne verlassen |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `afgaan`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afdalenNL: afstappenNL: bezoekenNL: blunderenNL: een flater slaanNL: falenNL: floppenNL: misgaanNL: mislopenNL: mislukkenUitdrukkingen en gezegdes
NL: de trap
afgaan
DE: die Treppe hinabgehen, hinuntergehen DE: (van geweer) losgehenNL: op iemand
afgaan
DE: auf einen zugehen, (met boze opzet) losgehenNL: de aardigheid gaat er voor mij af
DE: es verliert seinen Reiz für michNL: op iemands woorden
afgaan
DE: sich auf jemands Worte verlassenNL: ik ga af op wat hij zegt
DE: ich urteile nach dem, was er sagtNL: van elkaar
afgaan
DE: sich trennenNL: dat gaat hem goed af
DE: darauf versteht er s., das geht ihm flott von der Hand DE: (figuur slaan) sich blamieren