Vertalingen kruk NL>DE
kruk
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [krʏk] |
Verbuigingen: | krukken (meerv.) |
1) stoel zonder leuningen -
Hocker (der ~) 2) knop op een deur om hem open te maken -
Klinke (die ~) 3) hoge stok die steun geeft bij het lopen -
Krücke (die ~) met krukken lopen als je enkel gebroken is - bei gebrochenem Fußgelenk mit Krücken laufen |
4) iemand die slecht presteert -
Stümper (der ~) Wat een stelletje krukken! |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de kruk | der Pfuscher ; der Henkel ; der Hocker ; der kleiner Hocker ; die Klinke ; der Knauf ; die Krücke ; der Kurbel ; der Pendel ; der Hebel ; der Schemel ; der Schuster ; der Schwengel ; der Stiel ; der Stümper ; der Türgriff ; die Türklinke ; der Handgriff ; der Griff |
kruk | Achselkruecke ; Teilkurbel ; Stütze ; Rohrkrümmer ; Kurbelwange ; Kurbel ; Kupplungskurbel ; Kröpfung ; Krücke ; Kruecke ; Indexhebel ; Hebel ; Dorn ; Bogen |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `kruk`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: barkrukNL: broddelaarNL: deurklinkNL: deurkrukNL: hendelNL: klinkNL: klungelNL: klungelaarNL: klunsNL: knoeierUitdrukkingen en gezegdes
NL: op (met) twee
krukken lopen
DE: an zwei Krücken gehen DE: (handvatsel) Griff (der) DE: (deel van machine) Kurbel (die)