Vertaal
Naar andere talen: • tratar > DEtratar > ENtratar > FR
Vertalingen tratar ES>NL

I tratar

werkw.
Uitspraak:  [tɾa'taɾ]

1) actuar de determinada manera una persona con los demás - omgaan
No me trates mal que sólo quiero ayudarte. - Doe niet zo vervelend tegen me, ik probeer je alleen maar te helpen.

2) usar una cosa de determinada manera - behandelen
El historiador trataba los manuscritos con sumo cuidado. - De historicus behandelde de stukken met uiterste zorg.

3) usar determinada forma para dirigirse a una persona - aanspreken
El jefe nos pidió que no lo tratáramos de usted. - De baas heeft ons gevraagd om hem niet met u aan te spreken.

4) calificar de manera negativa o despectiva a una persona - behandelen
En el colegio me tratan de bruto. - Op school word ik als een beest behandeld.

5) someter una sustancia o materia a un proceso para obtener determinado resultado - behandelen
En la tintorería tratan las prendas con químicos para quitar las manchas. - In de stomerij wordt de kleding met chemische stoffen behandeld om de vlekken te verwijderen.

6) someter a una persona enferma a una serie de cuidados especiales para curarla - behandelen
Desarrollan nuevos medicamentos para tratar patologías psiquiátricas. - Ze hebben nieuwe medicijnen ontwikkeld om psychiatrische ziektebeelden te behandelen.

7) discutir o resolver un asunto o tema - praten over
Los políticos trataron el problema de la sequía. - De politici praatten over het probleem van de droogte.


II tratar

werkw.
Uitspraak:  [tɾa'taɾ]

1) hablar de un determinado tema, asunto o materia - gaan
El libro trata sobre la ciencia en el Medioevo. - Het boek handelt over de wetenschap in de middeleeuwen.

2) hacer lo necesario o posible para conseguir un objetivo - proberen
Traté de convencerlo por todos los medios. - Ik heb op alle mogelijke manieren geprobeerd om hem over te halen.

3) comerciar con un determinado producto - handelen
Tradicionalmente su familia se dedicaba a tratar con joyas. - Zijn familie wijdde zich van oudsher op het handelen in juwelen.

4) tener relación una persona con otra - omgaan
Él ya no trata a su familia. - Hij gaat niet meer om met zijn familie.


III tratarse

werkw.
Uitspraak:  [tɾa'taɾse]

tener relación una persona con otra - omgaan
Se trata mucho con sus vecinos. - Hij gaat veel om met zijn buren.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tratar (ww.) aanpakken (ww.) ; aanvatten (ww.) ; behandelen (ww.) ; bejegenen (ww.) ; betrachten (ww.) ; iets afhandelen (ww.) ; onder behandeling nemen (ww.) ; onderhandelen (ww.) ; onderuithalen (ww.) ; pogen (ww.) ; proberen (ww.) ; tekkelen (ww.) ; trachten (ww.) ; verzorgen (ww.)
tratar behandelen ; verwerken
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `tratar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abordar
ES: acordar
ES: altercar
ES: ambicionar
ES: argumentar
ES: asistir de
ES: atender a
ES: coger
ES: considerar
ES: convenir